CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Beschouwing

Het archief op de vlucht

Eva van der Graaf


Eens in de zoveel maanden ontvangt de redactie van Cimedart een mail van de Koninklijke Bibliotheek (KB) met het vriendelijke doch dringende verzoek editie 48#3 en #4 eindelijk eens op te sturen. Het zijn de enige edities van Cimedart die in het nationale archief ontbreken. In de terugkerende mails van de KB weerklinkt een mogelijkheid van een compleet archief. Dat past bij de conceptualisering van het archief als plaats die de tijd kunstmatig een halt toeroept en het verleden met een laagje stof fixeert. Het archief als plek van het bewaren, van de herinnering, van het tegengaan van de tijd en vergetelheid. 

Deze conceptualisering van het archief komt ook naar voren in Toute la mémoire du monde (1956), een korte film van Alain Resnais over de Bibliothèque Nationale de France en haar streven naar het huisvesten van universele kennis. Hier, vertelt de voice-over, zijn de woorden 'gevangen'. Het project is alomvattend: 'alles moet bewaard worden, dat is de regel'. Elk document moet hier terechtkomen 'om nooit te vertrekken'. Een boek met een portret van een vrouw op de kaft wordt in een stellingkast geplaatst, 'de gevangene wacht op de dag van documentatie', dramatisch gaat een kooideurtje dicht. Om de aanwas te kunnen huisvesten wordt er 'gegraven en verder naar de hemel gereikt'. We zien bibliothecarissen naarstig in de weer met stempels en stickers, ponskaarten moeten de interne systematiek waarborgen. '/

Jacques Derrida (1930-2004) staat erom bekend vanzelfsprekendheden te bevragen en de vervlochtenheid van tegengestelde begrippen te tonen. In Mal d’Archive (1995, vertaald als Archive Fever) morrelt hij aan de conceptualisering van het archief als gevangenis van het verleden en wijst hij op haar vluchtende, ongrijpbare karakter. Het archief is niet statisch – de objecten die zij huisvest niet dood of gevangen, maar springlevend. Derrida benadrukt de rol van vergetelheid en de wijze waarop het archief niet zozeer plaats biedt aan een verleden, maar alles van doen heeft met de toekomst. 

Zoals wel vaker knoopt Derrida aan bij de etymologie: wat ligt er besloten in het woord archief? Het Griekse archè betekent zowel begin, oorsprong, ‘het historische principe’ als gebod, autoriteit, een wettelijk principe. Het woord archief kan bovendien worden teruggebracht naar archeion: het huis, een fysieke plaats, waaraan magistraten leiding gaven  – zij bepaalden wie toegang werd verschaft en wie niet.
Een archief, volgens Derrida, reflecteert niet simpelweg en onschuldig een verleden, maar is – analoog aan het menselijk geheugen  – door en door selectief. Soms weloverwogen, soms onbewust krijgen bepaalde elementen er wel plaats en worden andere geweerd.

Deze karakterisering komt naar voren in het project Overlooked van The New York Times. De krant nam haar eigen archief van de necrologierubriek onder de loep en onderzocht welke stemmen daarin niet terug te vinden waren. De krant plaatst daarom nu, vandaag de dag, necrologieën van personen die ze niet ontvingen ten tijde van hun overlijden maar deze – naar de maatstaven van nu – wel verdiend hadden. Het project laat zien dat de stilte in zekere zin ook gearchiveerd wordt: er komt een moment dat deze zich oorverdovend laat horen. Daarmee is het selectiemechanisme echter niet uitgeschakeld, slechts is gebleken dat dit aan verandering onderhevig is. 

Derrida’s fascinatie voor het archief hangt samen met zijn ruime begrip van tekst. Voor Derrida heeft alle ervaring en betekenis een tekstuele structuur. We begrijpen, we denken, praten en schrijven door middel van tekens. Het teken heeft een eigenaardigheid: het leidt een zelfstandig bestaan. Je schrijft iets op – en het bestaat. Los van jou als schrijver, los van de geadresseerde. Het teken is te lezen, nu, ooit: het is herhaalbaar. In deze herhaalbaarheid schuilt tegelijkertijd ook tragiek. Want: wat herhaalbaar is, is per definitie niet uniek, gaat voorbij aan singulariteit. Het teken, om een teken te zijn, moet losbreken van hetgeen ze wil representeren. Het teken kenmerkt zich daarmee door een inherent gebrek – een verwijzing naar wat ze niet is en nooit zal zijn. Dit gebrek is ook noodzakelijk, het maakt herhaalbaarheid mogelijk, maakt haar tot teken. Derrida benadrukt dat de herhaalbaarheid van het teken garant staat voor de onbepaaldheid van haar betekenis. Een oud dagboek lees je niet met de ernst waarmee je het destijds schreef; naarmate de tijd verstrijkt veranderen tranen in een onbedaarlijk schaterlachen. 

Objecten, documenten, foto’s. Het archief bestaat uit tekens. Zijn ze gevangen? Een gevangene is overgeleverd aan anderen, kan geen kant op, is afhankelijk van de cipier. De objecten in een archief, benadrukt Derrida, zijn allemaal tekens, die zich – hoe graag de magistraten dit ook zouden willen – niet laten kooien, niet onklaar gemaakt kunnen worden. De herhaalbaarheid van het teken verzet zich hiertegen, maakt dat haar betekenis geen eindpunt kent. De vraag is dan of archiveren als zodanig wel mogelijk is: wat representeert het archief, waar verwijzen de gearchiveerde objecten naar? 

Deze vraag is volgens Derrida nooit sluitend te beantwoorden, maar blijft open. Het archief, laat Derrida zien, heeft een zekere zelfstandigheid – een onafhankelijkheid waardoor ze weerstand kan bieden aan haar magistraten. Ze mogen niet weg van de magistraten, ze moeten worden gevangengezet. Maar de objecten, als tekens, blijven diertjes die bewegen en door kleine kiertjes kruipen, die opduiken – zoals het in de context van het archief vaak omschreven wordt. Het archief heeft daarom, meer dan met het verleden, alles met de toekomst van doen: interpretatie, het spotten van leemtes, het archief blijft actueel. 

Onwillekeurig doet het woord ‘opduiken’ recht aan de dubbelzinnigheid van het archief die Derrida omschrijft: in opduiken schuilt een samengaan van passiviteit, van spontaniteit (iets duikt op) en activiteit (ik duik iets op), en een samengaan van richtingen. De mogelijkheid dat iets in het archief opduikt, suggereert dat het archief zichzelf niet volledig kent, maar een element van vreemdheid aan zichzelf bewaart. We bewaren brieven, schoolrapporten, we schrijven boodschappenlijstjes. Zodat we niet vergeten? Derrida laat zien dat het niet zo eenduidig ligt en brengt in herinnering dat we ook bewaren zodat we kunnen vergeten. 

We hebben lang gezocht in onze stellingkast vol grote, zwarte dossiermappen met daarin de edities van de afgelopen jaren, veilig opgeborgen in multomapjes. We durven niet te zeggen welk al dan niet onbewust selectiemechanisme aan het werk was toen de door de Koninklijke Bibliotheek geadresseerde leemte ontstond, en stiekem zijn we benieuwd hoe toekomstige Cimedart-redacties deze zullen waarderen: blijken we later moreel verwerpelijk te zijn geweest? Vooralsnog kunnen we edities 48#3 en #4 niet terugvinden. We zullen ze nooit vergeten.