Rob Wijnberg is een beetje vies
Hannah Achterbosch
‘We gaan er als vanzelfsprekend van uit dat ieder van ons een identiteit heeft, maar als ons op de man of vrouw af wordt gevraagd wie we dan wel zijn, weten we het opeens niet meer zo goed.’ Toen ik na mijn eerste studiejaar in een klassieke identiteitscrisis verkeerde, gaf mijn moeder mij het boek Dus ik ben (2010) van Rob Wijnberg en Stine Jensen met deze beschrijving op de flap. De weken ervoor belde ik meermaals naar het ouderlijk huis in grote vertwijfeling: is dit de studie die ik wil? Is dit waar ik wil wonen? Is dit de jongen met wie ik later kinderen wil krijgen?
Na het zoveelste telefoontje vroeg mijn vader: ‘Kun je me vertellen wat jij denkt dat het probleem is?’ Het lange, met hysterisch snikken onderbroken antwoord kwam op het volgende neer: ‘Maar pap, wie ben ik eigenlijk en wat als ik nou niet wil zijn wie ik ben?’
Onder het mom van Bildung (een woord dat mijn vader ongetwijfeld begin jaren ’90 in een van de eerste uitgaves van Filosofie Magazine heeft opgeduikeld) kwamen mijn ouders na een dergelijke vraag nooit met een sluitend antwoord. In plaats daarvan stelden ze vragen: ‘Hoe zie jij jezelf dan? Hoe zien anderen jou? Wie wil je wél zijn?’, om vervolgens de boekhandel af te speuren met het doel mij een lichtvoetig (lichtvoetigheid was iets wat mijn ouders naar eigen zeggen vaak niet in huis hadden), doch geestesprikkelend boek cadeau te doen om zo mijn crisis te bestrijden. Even voor de volledigheid van informatie: dit was niet mijn eerste crisis en zeker niet mijn eerste ‘filosofieboek’: onder andere De wereld van Sofie en De kleine prins hadden de revue al gepasseerd.
Dat deze boeken ook de aanzet waren voor het volgen van een studie filosofie leek tijdens mijn eerste college filosofie bijna paradoxaal. De docent wetenschapsfilosofie begon in zijn introductie een pleidooi voor de ont-Wijnberging van de academische (de enige échte) filosofie: ‘Als jullie hier zitten om de nieuwe Rob Wijnberg te worden, dan moeten jullie je dromen gaan bijstellen, want hij is geen échte filosoof.’ Zit ik hier nou weer verkeerd, dacht ik.
Hoewel niet iedereen in de academische wereld zo stellig was over Rob Wijnberg als persoon, had elke hoogleraar, docent, assistent of student wel een idee over wat dan de échte filosofie van de pseudofilosofie onderscheidt. Publieksfilosofie werd standaard tot pseudo gedegradeerd en Rob Wijnberg daardoor impliciet, maar stelselmatig afgeschilderd als een wannabe. ´Nee, hij is niet echt een filosoof´, hoorde ik vaak. Eerder is hij een schrijver of journalist en het is daarom onbegrijpelijk dat hij zich in de publieke wereld als filosoof profileert. O ja, en hij heeft ook voor De Telegraaf gewerkt, dat is natuurlijk ook wel een beetje vies in de linkse wereld van de filosofie.
Ook ik heb me wel eens verlaagd door neerbuigende uitspraken over Rob Wijnberg te doen. Die wil bij deze graag terugnemen. Alles wat ik over je gezegd heb, Rob, kwam voort uit mijn eigen onzekerheid: bang dat ik nooit een goede journalist ga worden en wegkwijn in mijn ivoren academische toren. Dat ik niet, zoals jij, in staat ben die ingewikkelde filosofische verhandelingen van Plato tot Wittgenstein en Heidegger aantrekkelijk te maken voor een groot publiek. Want laten we eerlijk zijn: welke 19-jarige begint er nou een studie filosofie op basis van de Tractatus of Sein und Zeit? Het is mijn grote angst dat ik in mijn hele leven nooit één boek ga verkopen, laat staan een bedrijf opricht dat filosofie met moderne media verbindt en toch voorbij gaat aan de waan van de dag. Het is de kift Rob. Maar als er iets een beetje vies is, is het wel nestbevuiling.