CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Artikel

Dystopia & Techniek: Blokken // Brave New World

Emile Smits


'Aber wir hören noch nicht, wir, denen unter der Herrschaft der Technik Hören und Sehen durch Funk und Film vergeht.'

(Heidegger, Die Kehre)

 

Eén jaar na het verschijnen van Ferdinand Bordewijks Blokken (1931, 33 pagina’s) verscheen aan de andere zijde van het kanaal Brave New World (1932, 229 pagina’s) van Aldous Huxley. Allebei producten van het interbellum; een tijd van technologische vernieuwing, experimentele staatsvormen en sociale onrust. De zorgen over Amerikanisering, de opstand van de hordemens en de leegte van het moderne bestaan werden in intellectuele kringen door heel Europa besproken. De meest extreme extrapolatie van deze problematiek vormt het onderwerp van beide boeken: de technologisch-totalitaire staat. 

De doorgaans bescheiden en ingetogen advocaat/schrijver Bordewijk was echter scherp over Huxley's Het Soma Paradijs (zoals de Nederlandse titel luidde): ‘Het boek is ondoorleefd, valsch, onaanvaardbaar en een enorm prul.’ Dit artikel is een evaluatie van dit oordeel. 

 

‘Een enorm prul’ - context: homogenisering door techniek

Laten we beginnen met het laatste gedeelte van Bordewijks oordeel. ‘Een enorm prul’ is een oubollig aandoende oxymoron, aangezien prul ‘nietig’ betekent. ‘Nietig’ is Brave New World achteraf gezien niet te noemen. Erg geslaagd als politieke satire op de samenleving van die tijd, in de traditie van Thomas More’s Utopia (1516) of Jonathan Swifts Gulliver’s Travels (1726). More en Swift confronteerden hun publiek met een ideale, Huxley met een geperverteerde orde; een dystopie. 

Het is een interessant biografisch gegeven dat Bordewijk alleen non-fictie las. Om zijn oordeel te kunnen begrijpen, moeten we Brave New World niet als satire beschouwen. Een satire schetst een karikatuur. Wanneer we het boek als gedachte-experiment lezen, komt er iets interessants naar voren. 

 

Maar eerst wat context:
Een technologisch-totalitaire staat is een organisatievorm waarin de stabiliteit gegarandeerd wordt doordat technologische vooruitgang de elementen binnen de organisatie homogeniseert. De leidende idee is dat afwijking de motor is voor verandering en instabiliteit. Het individu wordt daarmee vijand. Een roman hierover wordt als dystopisch gekarakteriseerd, als tegenovergestelde van utopisch. Afgeleid van eu-topos (goede plek) en a-topos (geen-plek), is een dys-topos de slechte plek.

 
Onze twee voorbeelden:
1. Huxley’s Brave New World speelt zich af in een toekomstige Wereldstaat vol vervangbaren. Eugenetica is leidend voor de sociale orde. 

Baby’s worden kunstmatig opgekweekt in een hatchery, geconditioneerd en chemisch gevormd tot hun voorbestemde plek in het kaste-systeem. Van de bovenste klasse van hoogintelligente managers tot de laagste van chemisch misvormde slaven, geprogrammeerd om niets anders dan hun simpele werk leuk te vinden. Een samenleving die draait om hedonistisch vermaak en constante verstrooiing om iedere wanordelijke gedachte te voorkomen. Een van staatswege opgelegde promiscuïteit van ieder met ieder voorkomt frustratie op seksueel vlak. Als ultiem stopmiddel is er dan nog het befaamde soma, de drugs van onmiddellijk nirwana zonder enig bijeffect. De technologische propaganda is uitermate effectief: de dood wordt niet gevreesd, een eigen mening niet gewenst.

2. In Blokken is ‘de Staat’ ook gebaseerd op de vervangbare massamens: ‘het individu had slechts één belang voor de stad, zijn staatsgevaarlijkheid.’ 

De titel zelf verwijst naar de systematisch opgezette stad, een modernistische droom opgebouwd in evenredige blokken waaruit al het organische is verdwenen. De ronde vorm is taboe. Ieder in de Staat woont in steden uit identieke gebouwen, samengebald tot woon- en werkkwartieren. De straten nooit te lang, altijd uitlopend op een volgend gebouwenblok. Er is geen eigendom; iedereen leeft dankzij de Staat in ‘stoffelijke onbezorgdheid’. Technologische vooruitgang heeft van ieder sterke en gezonde mensen gemaakt. Allen gaan gekleed in de opgelegde klederdracht, geen menselijk werk (boek, lied of film) draagt de naam van de maker en privacy is net zo afwezig als deursloten. Vermaak en ontspanning vindt iedere vijfde dag plaats in de vorm van optochten en sportactiviteiten, en gaat gepaard met staatsminnende liederen. Het individu krijgt geen kans.

 

‘Ondoorleefd’ – het heerlijke doembeeld van het technische

Om de rest van Bordewijks zinsnede op waarde te kunnen schatten, helpt het om het contrast tussen de twee werken scherper te belichten. We doen dit aan de hand van de techniek-filosofie van Martin Heidegger in zijn Frage nach der Technik (1954). 

 

Het wezen van de techniek ligt er volgens Heidegger in dat het alles ‘bestelbaar’ maakt; de gehele wereld wordt gestructureerd aan de hand van ‘nut’ en een andere manier om zich tot de wereld te verhouden is niet mogelijk. Alles wat is, kan alleen worden gezien als controleerbare voorraad, als iets wat een nut heeft voor weer iets anders dat nut heeft, etc. 

 

Voorbeeld: de rivier de Rijn is tegenwoordig iets anders dan wat Hölderlin ooit in zijn gedicht Der Rhein heeft beschreven. Hölderlin zag de Rijn nog in zijn zelfstandige schoonheid. Nu zien we een vervoersweg of een plaatje uit de brochure van de toeristenindustrie. 

 

Wat staat er dus op het spel voor Heidegger?

Dat we vergeten hoe een filosofisch werk anders te zien dan 'valoriseerbaar'; je geliefde als jouw lief, in plaats van als het meest met jouw behoeftes compatibele individu; de architectonische schoonheid van een fabriek in plaats van zijnde productiemiddel. Maar bovenal dat we vergeten dat er überhaupt andere mogelijke manieren zijn van zien.

Heidegger is pessimistisch en vreest een samenleving gevormd naar human-resource-management: de mens een compleet voorspelbaar wezen, ontdaan van iedere mogelijkheid iets te scheppen dat buiten het berekenbare valt. Een wereld beroofd van betekenis. Het enige wat er dan nog overblijft is een onbestemd gevoel van verlies, van onbehagen, door Heidegger zeer treffend der Anklang genoemd. 

 

Zo bezien is Brave New World de literaire vervolmaking van Heideggers technologische doembeeld. In de totalitaire wereldstaat, die compleet draait om het kinderlijke, onmiddellijk bevredigen van iedere impuls, is er geen andere manier van met de wereld omgaan meer mogelijk. Niemand is er vrij, niets heeft meer betekenis: alles en iedereen is vervangbaar in naam van het voortbestaan van de stabiele orde. Huxley heeft een perfecte nachtmerrie van betekenisloosheid geschapen. 

Om de betekenisloosheid voelbaar te maken, voert Huxley, deus ex machina, een boek met het werk van Shakespeare op. Aan de hand van de confrontatie tussen Shakespeare en de heerlijke, nieuwe wereld, laat Huxley het fenomeen van der Anklang zien. Zelfs de twee meest 'echte' karakters in het boek ontberen iedere mogelijkheid om met inherente waarde en betekenis iets aan te kunnen vatten. 

Dit kan zijn wat Bordewijk bestempelt als ‘ondoorleefd’: in een wereld waarin der Anklang regeert is er geen plaats meer voor Shakespeare. Geen van de personages in Brave New World kan nog een relatie hebben tot iets wat betekenis heeft, ze hebben geen enkel kader om zich tot een werk van cultuur te verhouden. 

 

‘Valsch’ – de grenzen van een gedachte-experiment

 

'Het staatsmechanisme was volkomen, maar in zijn perfectie lag zijn kwetsbaarheid.'

(Blokken, p. 26)

 

Ook in Blokken lijkt het technologische schrikbeeld compleet: elk ding wordt uitgelegd in termen van nut en alles staat in dienst van de Staat. Individuen zijn er niet, orde is alles. 

Maar bij Bordewijks Staat is dit schone schijn die bedriegt. Dit laat Bordewijk zien van binnenuit, niet van buitenaf zoals bij Huxley. De mogelijkheid tot een andere manier van doen komt hier niet van Shakespeare maar ontstaat in de oude stadskern: een historisch, dooreengevlochten, organisch stuk stad. Allang van zijn oorspronkelijke functie ontdaan, dient het slechts als 'wijk van het slechte voorbeeld'. ‘Hele schoolklassen die hun zakdoek hadden leren gebruiken werden door de stadskern gedreven. En, gelijk de zakdoek zijn microben, bevatte de stadskern de microben van een schaduwleven buiten het gemeenschapsverband.’ Daar broeden individuen in het donker op afwijkende ideeën en wordt er gezocht naar een nieuwe samenlevingsstructuur. De opstand verspreidt naar de rest van de stad. De Staat treedt op zonder pardon, het verzet staakt. De vermeende bron van het verzet, de stadskern, wordt met de grond gelijkgemaakt en geasfalteerd.

 

‘De zonde, zo oud als de mens, woekerde in het lijf van de Staat gelijk de flora in de darm.’ 

 

Dat de Raad, het centrale bestuursorgaan van de Staat, besluit het kernplein neer te halen, is niet genoeg om het zoeken naar nieuwe manieren om de wereld te structuren te stoppen. De wanorde blijkt blijvend, de zonde onuitroeibaar. ‘Het was zoet de zonde te bedrijven, een individu te zijn.’ De Raad ziet het: ‘zij zagen de wanorde in wording, de splijting, de celdeling. Het was er gering nog, maar onmiskenbaar.’ Het verhaal van Bordewijk stopt hier, waar de grens van het experiment 'de Staat' bereikt is.


 

Om het contrast tussen de beide boeken verder aan te scherpen, kunnen we het mensbeeld dat Bordewijk schept zien als illustratie bij Lachen & Weinen (1941) van Helmuth Plessner, een generatiegenoot van Heidegger. Het wezen van de mens is voor Plessner juist dat de mens nooit helemaal met zichzelf samenvalt. Integendeel, de structuur van het mens-zijn dwingt hem altijd opnieuw tot het vinden van een nieuwe verhouding tot zichzelf en zijn omgeving. 

Bordewijks beschrijving van de menselijke natuur en de noodzakelijke onvolmaaktheid van een 'perfect' systeem, maakt dat een beschrijving van een stabiele samenleving zoals Brave New World wel ‘valsch’ moet zijn. Huxley kan zijn boek alleen maar eindigen met de terugkeer tot de eeuwige stabiele orde van de Wereldstaat omdat hij het wezen van de mens miskent. 

 

‘Onaanvaardbaar’ – de maakbare stad

 

It may be that circumstances will compel the humanist to resort to scientific propaganda, just as they may compel the liberal to resort to dictatorship. Any form of order is better than chaos.'

(Aldous Huxley - BBC radioshow, 1932)


 

Beide boeken worden gezegd dystopieën te schetsen. Huxley’s Brave New World is echter eerder een utopie: dat wil zeggen, een nachtmerrie (a-topos, niet-plek) en wensdroom (eu-topos, gezonde of goede plek) tegelijk. Blokken van Bordewijk is een gerealiseerd gedachte-experiment, zoals de uitvergrote maquettes die de dode omgeving van de Zuid-as vormen. Een ware dystopie, als in: dys-functioneel. Alleen iets wat mogelijk is, kan slecht zijn. Het gevaar van satire is dat zij hetgeen incorporeert waartegen zij zich afzet. 

Wat Bordewijk laat zien is dat de menselijke natuur niet te temmen is en dat daarmee de perfecte, stabiele staat een wensdroom of nachtmerrie is. Zowel Heidegger als Huxley lijken gevoelig voor de nachtmerrie van de techniek; Heidegger vanuit zijn pessimisme en zijn zelfverkozen positie als Hörender van het 'Zijn', Aldous Huxley omdat hij als Engelsman, net als Hobbes, liever orde heeft dan chaos – tegen elke prijs. Vandaar de ambivalentie die er in Brave New World te bespeuren valt: het technologische comfort is ergens aanlokkelijk, hoewel schrikwekkend. Daarmee begrijpen we wat Bordewijk 'ondoorleefd, valsch en onaanvaardbaar' noemde: het is onaanvaardbaar omdat het verlangen naar stabiele orde het openstaan voor nieuwe mogelijkheden in de weg staat, vals omdat het de menselijke macht overschat, en ondoorleefd, omdat wij laatgeborenen in een dergelijke betekenisloze wereld net zo min een plaats hebben als de personages van Huxley met hun wensen en gedachten. 

Daarom valt Blokken ook beter te duiden aan de hand van Helmuth Plessner. Als grondlegger van de filosofische antropologie lijkt Plessner de betekenis van het leven scherper te hebben gezien dan de pessimistische Heidegger: het Leven is iets dat nooit met zichzelf samenvalt, altijd zal het zichzelf opnieuw een plek moeten maken (of het minst voorspelbare levende wezen, de mens, nu wil of niet). Bordewijk heeft geen personages of Shakespeare nodig om dat te laten zien: al in de mens zijn bouwen, hoe systematisch en technisch-berekenend ook, ontstaat iets wat onvervreemdbaar buiten de macht van de mens ligt. 

 

'Uit de stenen en de mortel van de mens ontstaat iets buiten zijn wil. Zo ontstaat buiten de wil van de moeder het kind uit haar bloed en haar vlees. En niet minder hecht dan de band des bloeds is de band van het steen. Men houdt ook van een stuurs kind en van een barse stad.'           

(F. Bordewijk, Passage – een architectuur, 1950)