CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Gesprek

Plessner, Dood, Nancy

Emile Smits & Femke van Hout


'Waar wij zijn, is de dood niet, en waar de dood is, zijn wij niet.' Redacteuren Femke en Emile gingen aan de hand van deze stelling van Epicurus in discussie op een evenement  georganiseerd door Vox Pop. Emile nam de filosofie van Helmuth Plessner als vertrekpunt en Femke die van Jean-Luc Nancy. Twee maanden later vroeg de redactie hen nogmaals in gesprek te gaan over de dood, en over hoe ethiek en ontologie, leven en zijn met elkaar zijn verbonden - of juist niet.

-------------------------------------------------


Emile:  Wat interessant is aan de uitspraak van Epicurus is dat die zowel een ethische als een ontologische component bevat. De ethische implicatie ervan is redelijk simpel: maak je geen zorgen om de dood, laat je handelen hier niet door beïnvloeden... omdat de dood zelf geen invloed op je heeft. De ontologische component houdt in dat er een soort absolute scheiding is tussen dood en leven, ze zijn absoluut tegengesteld aan elkaar. Ze vallen nooit samen.


Femke: Ja, precies. Hoe we denken over de dood heeft gevolgen voor hoe we met de dood omgaan, maar ook, volgens Nancy, voor de manier waarop we omgaan met andere mensen en de wereld. 


Emile: Terwijl voor Plessner de manier waarop de mens zich verhoudt tot de dood geen ethische dimensie heeft. Ontologisch gezien is Plessner het wel met Epicurus eens: het leven en de dood zijn absoluut gescheiden. Want wanneer je de dood onderdeel laat zijn van het leven, ze met elkaar vermengt... dat is de grootste tragiek. Omdat je dan nooit helemaal kan leven - als je leeft, ben je ook een beetje dood - en tegelijkertijd ook nooit helemaal kan sterven. Als de dood onderdeel van het leven zou zijn, is sterven een verwezenlijking van het leven zelf, in plaats van een externe aanslag daarop. Dan zou de dood zijn angel ontnomen zijn. 


Femke: Plessner zegt toch ook: de dood wil gestorven worden, niet geleefd. En dit, deze absolute gescheidenheid van leven en dood, is iets waar Nancy haaks op staat. Dat is denk ik een van de belangrijkste verschillen tussen de twee. Nancy zegt in zijn essay l'Intrus op een gegeven moment: 'We moeten de dood niet van het leven lossnijden, we moeten ze laten zoals ze zijn, innig verbonden omdat beide binnendringen in elkaars hart.' Dit sluit aan bij Nancy's idee over zijn en het leven, waarin de verhouding tussen dingen nooit vaststaat, maar altijd in beweging is. Waar Plessner het ergens misschien wel mee eens- 


Emile [valt in rede]: Ja, Plessner werkt vanuit het idee van leven, vanuit materie die een bepaalde zelfstandigheid heeft omdat het zich verhoudt tot de eigen grens. En daarmee tegelijkertijd zich openstelt voor, en afsluit van, de omgeving. Het is dus wel een dynamische verhouding, maar met een bepaalde zelfstandigheid. De dood is daar wanneer een organisme zich niet meer verhoudt tot de omgeving, niet meer zelfstandig de grens stelt. Maar goed, dan is het organisme er ook niet meer. Die verstrengeling is er dus niet. Leven brengt wel de mogelijkheid tot stand voor de intrede van de dood, maar de dood heeft geen functie in het leven. 


Femke: Dus als ik het goed begrijp, is het leven voor Plessner een verhouding tot een bepaalde grens, terwijl de dood het wegvallen van alle grenzen is?


Emile: Precies. Een lijk is dus ook een ding onder de dingen. Dat is ook het enge van een lijk, die onbeweeglijkheid, het ding-worden van wat eerst levend was. 


Femke: Terwijl Plessner op het leven focust, is Nancy bezig met het zijn - hij ontwikkelt een radicaal nieuwe ontologie. Traditionele ontologieën beginnen vaak met een subject en bouwen van daaruit verder, of proberen de essentie van dingen te vatten. En Nancy zegt: ja, maar dat kan helemaal niet. Je kunt niet beginnen met iets wat begrensd is en op zichzelf bestaat, en dan gaan uitbouwen. Het is dus niet zo dat eerst Emile bestond, en Femke bestond, en dat die vervolgens een interactie aangaan in de vorm van deze discussie... Het samenzijn is er juist eerst, daaruit ontspringen wij als het ware. Dit samenzijn is singulier meervoudig. Meervoudig omdat het elke keer opnieuw gebeurt maar singulier omdat het steeds weer op een unieke en vreemde manier plaatsvindt. Interessant is dat dit singulier meervoudig samenzijn zich niet beperkt tot mensen of zelfs levende wezens. Ik deel in het mede-zijn, een dier doet dat… maar ook een steen. Plessner maakt daarentegen wel echt onderscheid tussen levende en levenloze dingen...


Emile: Het uitgangspunt van hun ontologieën is inderdaad anders. Ik denk wel dat Nancy voorbij gaat aan het feit dat stenen en organismen eigenlijk een hele andere zijnswijze hebben. Voor Plessner is niet het zijn, maar het leven een fundamentele categorie. Zelfs eencellige wezentjes hebben een eigen verhouding tot hun grens; ze handhaven deze door bepaalde dingen toe te laten en andere dingen uit te scheiden. Een steen doet dat niet. Levende wezens hebben dus een bepaalde vrijheid en onvoorspelbaarheid die stenen niet hebben.


Femke: Ja, Nancy maakt dat onderscheid inderdaad niet: stenen delen net zo goed in het mede-zijn als jij en ik dat doen. En ergens is het gek om dan over de dood te praten: kunnen we de dood wel contrasteren met mede-zijn? Dan zou je namelijk kunnen zeggen dat een steen net zo goed kan sterven als een mens. Maar dat klopt niet met hoe wij de dood ervaren; als een steen vergruisd, of gesmolten, of vernietigd wordt, zeg je niet: yo, deze steen is dood. Maar misschien zou Nancy zelf wel zeggen dat je kunt spreken van een heengegane steen...


Emile: Maar toch praat hij vooral over hoe we ons als mensen tot de dood verhouden, of niet? 


Femke: Hmhm... je sprak net over het verschil tussen een levend lichaam en een lijk: ergens neemt een lijk nog steeds deel in het singulier meervoudig mede-zijn: het wordt door maden opgegeten of verbrand... maar er is toch iets veranderd: jij bent er niet meer. In l'Intrus adresseert hij dit ook wanneer hij reflecteert op de harttransplantatie die hij onderging. Hij is zich daar juist heel erg bewust van de mogelijkheid om dood te gaan en dat het leven zoals wij mensen het ervaren niet vanzelfsprekend is. En dat doet hem juist beseffen wat het betekent om te zijn: het constante opnieuw ontstaan in het mede-zijn. Dus zelfs al zou een steen net zo goed kunnen sterven als een mens, als mens heb je de mogelijkheid je hiervan bewust te worden en je daarom anders te verhouden tot het leven. 


Emile: In mijn ogen is Nancy's ontologie niet krachtig genoeg om rekenschap te geven van het fenomeen van de dood, omdat hij niet genoeg onderscheid maakt tussen verschillende manieren van zijn. Je kunt dan nooit helemaal uitleggen wat nou precies het verschil is tussen een levend lichaam en een lijk. Aan de andere kant geeft Plessner geen ontologie van de niet-levende dingen; hij kan niet uitleggen hoe een levenloos object ook een bepaalde onvoorspelbaarheid heeft. Hoe leven is ontstaan uit levenloze materie blijft daarom voor hem een mysterie... iets magisch. Nancy geeft daar wel rekenschap van. 


Femke: Ja, en Nancy kan ook beter uitleggen hoe ik niet alleen constante interactie heb met levende wezens, maar ook met niet-levende materie: die dringt ook constant bij mij naar binnen. We kunnen hier praten over het 'vreemde' en het 'eigene'. Voor Nancy vervagen de grenzen hiertussen in het singulier meervoudig mede-zijn. Een goed voorbeeld hiervan is zijn harttransplantatie; om te overleven moet hij het hart van een vreemd, dood iemand accepteren, hij moet medicijnen slikken die zijn immuunsysteem - de bewaker van het eigen lichaam - lamleggen en hij krijgt kanker. De conclusie die hij hieruit trekt is verrassend: in plaats van te zeggen dat hij, als eigen, zelfstandig wezen, binnengedrongen wordt door vreemdelingen, draait hij het om: hij beseft hoe vreemd, anders, en nieuw hijzelf altijd al is geweest. En de dood voelt voor Nancy als de ultieme vreemdeling die bij hem naar binnen dringt en hem aanraakt; de verstrengeling van dood en leven is inherent aan het mede-zijn.


Emile: Ja, voor Nancy representeert de vreemdheid in het eigen lichaam deels de dood. Dit is een botsing met Plessner. Voor Plessner spelen het vreemde en het eigene ook een belangrijke rol, maar alleen in relatie tot het leven. Leven betekent een balans vinden tussen het eigene en het vreemde, waarin je ook vreemde stoffen binnenlaat om te overleven. Ook kunnen vreemd en vertrouwd door elkaar lopen; ik weet niet of je wel eens seks hebt gehad met een geliefde die je lang niet hebt gezien...


Femke: Ja! Dat je denkt, dit moet kloppen, en dan toch... onthand. 


Emile: ...helemaal onthand. Vreemd en eigen lopen dan volledig door elkaar. Maar toch speelt de dood voor Plessner hierin geen rol. Leven is interactie tussen het vreemde en het eigene. De dood is juist daar waar het samenspel tussen vreemd en eigen helemaal wegvalt. Op dit punt kunnen Nancy en Plessner het gewoon niet eens worden. 


Femke: Ze worden het bovendien niet eens over de relatie tussen dood en ethiek. Voor Nancy kan het nadenken over de dood een manier zijn om je bewuster te verhouden tot het samenzijn met de wereld. Als je beseft dat de grens tussen vreemd en eigen niet duidelijk te trekken valt, zal dit volgens hem resulteren in een betere omgang met andere mensen, dieren en dingen. Geweld op basis van ideologieën, identiteiten, etniciteiten wordt dan zinloos; er kan nooit sprake zijn van een absolute vijand, een absolute vreemdeling, omdat we allemaal een beetje vreemd zijn. Hoe we nadenken over onze manier van zijn heeft dus directe gevolgen voor hoe we ons verhouden tot de wereld. 


Emile: Terwijl voor Plessner vijandschap en conflict in die zin onvermijdelijk zijn, omdat grenzen trekken inherent is aan het leven. Je herkent de ander als vijand omdat je iets van jezelf in hem of haar herkent, maar je deze wel als vreemdeling beschouwt. Vijandschap heeft dan ook te maken heeft met het afbakenen van het eigene. Hij waarschuwt ook voor types als Nancy, die een soort wereldgemeenschap willen creëren, zonder conflict, waarin iedereen gezellig samen is. Het streven naar het uitbannen van conflict leidt juist tot totalitaire regimes - de afwezigheid van conflicten gaan per definitie in tegen de vrijheid van een individu om zich te ontplooien door grenzen te stellen. 


Femke: Hier moet ik toch even wat zeggen. Nancy is niet op zoek naar een wereld zonder conflict of botsingen, waarin alles hetzelfde is, of op één lijn zit. In het samenzijn ontstaat er juist steeds iets nieuws en unieks. Vreemdheid en botsingen tussen dingen hebben daarin nog steeds ruimte. Conflict is iets heel anders dan vijandschap: er zullen altijd conflicten en verschillen zijn, maar Nancy gelooft wel dat we in een wereld kunnen leven zonder anderen te bestempelen als vijand. 


Emile: Oké, conflict en vijandschap zijn inderdaad anders. Maar toch kan het nadenken over de dood voor Plessner geen speciale inzichten geven. Nadenken over de dood heeft iets verlammends voor hem. We moeten de dood vooral geen rol laten spelen in het leven. Voor Nancy werkt dat niet zo: nadenken over de dood verlamt niet, maar opent juist. 


Femke: Ja, hier worden ze het niet eens...


Emile: ...Nancy is gewoon ook veels te Frans.


Femke: Wel een beetje essentialistisch dit, Emile. Nancy zou dit niet goedkeuren.


Emile: Ach, maar voor Plessner maakt dat niet zoveel uit. Biertje?