CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Essay

Een polletje darmen, een stukje pens

Femke van Hout


Tsjechoslowakije, tijdens de Koude Oorlog. Een vrouw wordt verliefd op een onbekende man en reist hem halsoverkop achterna naar Praag. Een halve dag later belt ze rillend van de zenuwen bij hem aan. Als hij opendoet, begint haar buik luid te rommelen. Ze wordt rood, ze schaamt zich. Gelukkig neemt hij haar snel in de armen en kan ze de stemmen van haar buik vergeten.

Deze scène is tekenend voor Tereza, een van de hoofdpersonages uit Milan Kundera’s roman De ondraaglijke lichtheid van het bestaan (1984). Hoewel Tereza haar lichaam wil ervaren als subject, als iets wat haar ‘zelf’ helemaal omvat en openbaart (zoals op het moment dat ze trillend en met alleen een boek onder haar arm voor Tomas’ deur staat), wordt ze er door ervaringen als het ongewenste buikgemurmel keer op keer mee geconfronteerd dat het tevens een object is. Het is een object waar ze nooit helemaal mee kan samenvallen, dat een bepaalde vleselijk- of viesheid heeft, dat te veel lijkt op andere lichamen om ooit helemaal uniek te kunnen zijn, en dat uiteindelijk, net als al die andere lijven, zal sterven en verrotten. 

Voor de meeste mensen bestaat er een zekere balans in de dubbelzinnige ervaring van het lichaam als subject en object. Tereza beleeft het lichaam echter als een gevangenis waarin haar ‘zelf’ zich onmogelijk thuis kan voelen. Tevergeefs probeert ze de dingheid van het lichaam te ontkennen en te ontvluchten. Wat gaat er precies mis in haar situatie? En kunnen we iets vergelijkbaars herkennen in de ervaringen van ziekten, ook momenten waarop het lastig kan zijn ons met de dingheid van het lichaam te verzoenen? 


Fenomenoloog Edmund Husserl stelde dat de lichamelijke ervaring wordt gekenmerkt door een constante schakeling tussen het doorleefde, gesubjectiveerde lichaam (het Leib) en het geobjectiveerde lichaam (het Körper). Deze ervaring komt goed tot uitdrukking op het moment dat je je linkerhand aanraakt met je rechter. Aan de ene kant voel je dit contact in en door je lichaam heen. Je hoeft niet na te gaan of het jouw hand is die aangeraakt wordt; zelfs met je ogen dicht weet je dit al. Op dit moment vallen jij en je lichaam met elkaar samen: je ervaart jezelf door jezelf heen als subject, als onverwisselbare bron van gevoel en waarneming. Maar aan de andere kant ervaar je je lichaam van buitenaf. Onder je vingertoppen voel je de structuur van de huid, de pezen, de warmte die wordt veroorzaakt door het stromende bloed… Ons lichaam verschijnt aan ons als iets vreemds, als iets afstandelijks. Het zou net zo goed het lijf van een ander kunnen zijn. Dit is de Körperlichkeit van ons lichaam, het lichaam als ding onder de dingen. 

Husserl ziet het Leib-Körper als een ambigue relatie die geen synthese toelaat: je ervaart jezelf dus nooit tegelijkertijd als Leib en Körper. Filosoof Jenny Slatman problematiseert dit idee. Leib en Körper zijn volgens haar niet zozeer twee belevingen waar we steeds tussen schakelen, maar vormen een dubbelheid die elke lichamelijke ervaring kenmerkt. Ik kan alleen een Leib-ervaring hebben als ik op hetzelfde moment ook een soort körperliche ervaring hebt. Ga maar na; zou je hand de ervaring kunnen hebben aangeraakt te worden als deze niet tegelijkertijd een ding was? We kunnen daarom spreken van het Leibkörper als een fundamentele doch ietwat gefragmenteerde ervaringseenheid, een verhouding die steeds in andere vormen optreedt. Ons lichaam als Leib is nooit helemaal subject, maar heeft altijd iets vreemds en dingmatigs. Tegelijkertijd is het lichaam als Körper nooit helemaal object, maar heeft het altijd iets innerlijks en gesubjectiveerds.

Al vanaf jongs af aan wordt Tereza op genadeloze wijze door haar moeder met haar Körperlichkeit geconfronteerd. De moeder doet het lichaam af als niets meer dan een machineachtige homp vlees. De ogen zijn geen spiegel van de ziel, maar gelatineachtige bolletjes die vastzitten aan een oogzenuw. Een neus is geen kenmerkend onderdeel van je gelaat, maar het uiteinde van een slang die naar de longen leidt. Borsten zijn niet mooi of sexy, maar uitstulpingen aan de voorkant van de romp vol melkklieren en vetweefsel. Al met al is het menselijk lichaam een pure optelsom van steunende, snotterige, ranzige en rommelende organen. 

De moeder viert de viezige vleselijkheid van haar lichaam met een feest van schaamteloosheid; ze laat luide scheten als er bezoek is, toont haar naakte, ingezakte lijf aan de buren en maakt met veel bombarie haar kunstgebit los. Ook Tereza mag zich niet voor haar lichaam schamen, het niet bedekken of zich opsluiten in de badkamer om zich te beschermen tegen de blikken van haar stiefvader. ‘Haar moeder wilde daarmee zeggen; je hebt geen recht op schaamte; je hebt geen reden om te verbergen wat op identieke wijze in miljarden andere exemplaren bestaat.’ 

Het beeld van het lichaam als smerige, inwisselbare machine, is als een handbeweging waarmee Tereza’s moeder elk idee van lichamelijke schoonheid, bijzonderheid en eigenheid verwerpt. Tereza wordt hierdoor geteisterd door een gevoel van vervreemding, door de ervaring van een onoverbrugbare kloof tussen zichzelf en haar lichaam als object. Naarstig zoekt ze naar mogelijkheden om de persoon en het lichaam samen te doen vallen; steeds weer plaatst ze haar lichaam voor de spiegel in de hoop in diens verschijning haar zelf, of haar ziel, te ontwaren. Maar ook dit lukt niet: het enige wat ze voor de spiegel ziet staan is een vreemd lichaam, van buitenaf bekeken, als ware het dat van een ander. 


Wat maakt de objectmatigheid van het lichaam nu zo ondraaglijk voor Tereza? In Kundera’s roman is Tereza’s moeder degene die het lichaam constant als Körper ontmaskert. Toch dringt de dingheid van het lichaam zich zelfs ver van het ouderlijk huis aan Tereza op; via het murmelen van haar buik, het struikelen van haar voeten, het ledigen van haar darmen. Tereza ervaart wat Slatman al suggereert: het Körperliche, waar we nooit helemaal samen mee kunnen vallen, is een fundamenteel onderdeel van onze lichaamservaring. Het verhaal van iemand die poogt hier helemaal aan te ontkomen heeft daarom hoe dan ook iets tragisch.

De meeste mensen vinden steeds opnieuw een manier om zich te verhouden tot hun lichaam als zowel subject en object. Natuurlijk, ergens is een borst niets meer dan een huidzak gevuld met vet. Maar het volgende moment is een borst weer gewoon een borst, iets wat ‘van jou’ is en betekenis heeft in de wereld (als iets moois of seksueels bijvoorbeeld). Het lijkt erop dat de Leib-Körperverhouding bij Tereza uit balans is. Door haar trauma kan de dingheid van haar lichaam niet samengaan met haar subjectiviteit, met een betekenisvolle lichaamsbeleving. 

Tereza’s verhaal deed mij denken aan een aantal interviews dat ik een jaar geleden afnam met chronisch zieke mensen. Sommigen hadden een ledemaat verloren, anderen leden chronische pijn, en weer anderen hadden een orgaantransplantatie ondergaan. Daniël*, een jonge man die herstellende was van een niertransplantatie, sprak over de invloed van de ‘naaktheid en zichtbaarheid’ in ziekenhuizen op zijn gevoel van eigenheid en persoonlijke waardigheid. Hij herinnerde zich de vele keren dat hij naakt op tafel moest liggen en pijnlijke blaassondes kreeg (op een geven moment zonder uitleg van tevoren), onderwijl bekeken door zowel twee dokters als een verpleegster, een paar studenten en een co-assistent. 

‘Mijn schaamte…’ vertelde hij, ‘of mijn trots op mijn lichaam, die iedereen wel zo’n beetje heeft, is wel echt kapotgemaakt ofzo. Die is wel echt weg. De eerste keer dat je bij een dokter bent, twijfel je nog om je onderbroek uit te doen. Maar die fierheid, dat ongemakkelijke, ja, je eigenwaarde als persoon, verdwijnt. Je hebt zoveel gênante dingen moeten doen, dat je hele wezen beïnvloedt is: je wordt meer een object, een robot, van onderzoek naar onderzoek. Je ondergaat het gewoon, alsof jij het niet bent.’

Wat hier de dingheid van het lichaam onverenigbaar maakt met een gevoel van ‘zelf’ is niet zozeer Körperlichkeit op zich, maar Körperlichkeit in combinatie met een totaal gebrek aan privacy, aan een eigen manier om aan het lichaam en de wereld te relateren. Zowel Daniëls als Tereza’s lichaam wordt behandeld als een machine waar niets bijzonders aan is, alle schaamte en schoonheid onwaardig. Het huis van de moeder, waar zichtbaarheid en naaktheid overheersen, is voor Tereza vergelijkbaar met een concentratiekamp. Ze voelt zich gereduceerd tot niets meer dan een lichaampje in een stoet van ontelbare identieke, naakte vrouwenlijven, die samen vrolijk richting een massagraf marcheren. Met de dood, het eindpunt van deze danse macabre, komt elke mogelijkheid en zelfs elke wens tot eigenheid ten einde.

Voor zowel Tereza als Daniël gaat het verlies van persoonlijke waardigheid gepaard met een (tijdelijk) verlies aan een gezonde Leib-Körperverhouding. Het Leibkörper, waar altijd al iets vreemds aan is, wordt gereduceerd tot puur, doods Körper, waar beiden zich totaal niet mee kunnen identificeren.  


De rol die het Körper speelt bij de ervaring van ziekte is niet louter negatief. Het vervreemden van het eigen lichaam kan soms zelfs als bevrijdend worden ervaren. Uit een serie interviews concludeert Slatman bijvoorbeeld dat vrouwen beter kunnen omgaan met een borstamputatie als ze hun borst als ‘ding’, als uitstulping vol vet en melkklieren, beschouwen. Op zulke momenten kan een gelokaliseerde objectivering en vervreemding van het lichaam juist helpen om een gevoel van eigenheid te waarborgen.

Al met al houdt onze Leibkörperlichkeit in dat we ons constant tot de veranderlijke, ietwat vreemde verschijningsvormen van ons lichaam moeten verhouden. Ons lichaam is altijd deels een vreemdeling, altijd deels object, maar ook altijd iets eigens en gesubjectiveerds. Naast lichamelijk herstel houdt het revalidatieproces van Daniël ook in dat hij zijn lichaam langzaam weer als iets betekenisvols, ja, zelfs als iets moois en speciaals kan ervaren. Maar zowel hij als Tereza tonen aan dat dit niet altijd vanzelfsprekend is. 


Mijn oma kende een gedichtje dat ze soms voor de grap aan mij voordroeg: ‘Wat is een mens? Een polletje darmen, een stukje pens, een hoopje stront en een beetje pis, da’s alles wat de mens is.’ Voor Tereza’s moeder de waarheid als een koe, maar mijn oma vond het zelf maar een vreemd rijmpje. Nadat ze het op had gezegd lachte ze altijd smakelijk, om zich vervolgens hoofdschuddend naar de spiegel te draaien en zich mooi te maken voor het middagbezoek.

 


* om de privacy te waarborgen is dit een pseudoniem.