CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Interview met Florian Jacobs

De mens kan iets wat de engel niet kan

Quint Italianer


Bijna honderd jaar na zijn dood wordt Rainer Maria Rilke nog altijd gezien als een van de grootste Europese dichters. Afgelopen zomer bracht filosoof, dichter en UvA-alumnus Florian Jacobs (1989) een biografie over hem uit: Blijven is nergens. ‘Rilke heeft een esthetische religie.’

‘Verrek, is hij hier nou ook al geweest!’ dacht Florian Jacobs, toen hij in het Zwitserse dorp Bad Ragaz de naam Rainer Maria Rilke in een reisgidsje aantrof. Door heel Europa was Jacobs al gedenktekens tegengekomen met de strekking: Rilke was here. Hij dook in de biografieën en besefte: de beroemde lyrische dichter zat nooit stil. Rilke werkte en verbleef gedurende zijn leven (1875–1926) in Praag, München, Berlijn, ging van Parijs naar Rome naar Napels en weer terug, via Moskou en Venetië naar de Duitse kunstenaarskolonie Worpswede en het Spaanse Toledo. Iedere plek blies zijn poëzie nieuw leven in.

Het fascineerde Jacobs, die met Blijven is nergens deze zomer een dichtersbiografie uitbracht waarin de reizen van Rilke centraal staan. ‘Wat is dit voor iets zots, dacht ik,’ vertelt Jacobs. ‘Zijn poëzie lijkt op te roepen tot verstilling, tot aandacht, diep in de woorden kruipen... dat hoort bij iemand die zich terugtrekt op een plek en aandachtig aan woorden beeldhouwt. Dat lijkt een tegenstelling met al dat gereis, dacht ik eerst. Maar eigenlijk vormen zijn reizen een logische constante, die zijn te herleiden tot zijn wereldbeeld. Verstilling, gegevenheid en onwrikbaarheid, zoals die van een plek of van een identiteit, zijn volgens Rilke kunstmatige ficties die wij mensen op de wereld spelden. De verandering is het wezenlijke element van de wereld en onze blik daarop. Rilke wilde die beweging vangen in gedichten, en had het daarvoor kennelijk nodig om van hot naar her te trekken.’

Avonden in het woordenboek

In het boek schetst Jacobs Rilke’s ontwikkeling van onzekere beginner tot een dichter met een tijdloze, iconische status. Nee, in zijn jonge jaren was Rilke niet uitgesproken getalenteerd. Sterker nog: Geen ander is zo banaal begonnen en zo subliem geëindigd als Rilke, zo citeert Jacobs biograaf Wolfgang Leppmann instemmend. ‘Rilke’s jeugdpoëzie is irrelevante, geforceerde rijmelarij. Zo’n ontwikkeling als die hij doorgemaakt heeft, zie je zelden in de poëzie – de meeste briljante dichters waren al bijzonder goed toen ze jong waren. De vraag is dan: hoe kun je zó goed worden als hij uiteindelijk werd? Noeste arbeid en ambacht hebben hem zo ver gebracht. Hij zat bijvoorbeeld avonden lang te studeren in woordenboeken, om zijn woordenschat uit te breiden en de connotatie van woorden beter te begrijpen. Hij studeerde verschillende talen en putte uit verschillende literaire tradities. En dat wierp zijn vruchten af.’

Dit alles met een beetje hulp van Lou Andreas-Salomé, die onder filosofiestudenten vooral bekend staat als Nietzsches crush – bijvoorbeeld op die foto met het zweepje – maar die toch vooral zelf een groot filosoof en psychiater was. Ze is een terugkerend karakter in Jacobs’ boek. ‘Er is een Rilke vóórdat hij Andreas-Salomé ontmoette, en een Rilke van daarna. Zij was de criticus die hij nodig had. Een halfjaar nadat hij haar ontmoette, met haar had gereisd en samengewoond, begon hij echt bijzondere poëzie te schrijven. Niet langer naïef, maar met een extra filosofische reflectielaag, over bijvoorbeeld de grenzen van de taal. Toen Rilke Andreas-Salomé ontmoette, was hij eigenlijk een dreumes vergeleken bij de intellectuele kracht die zij tentoonspreidde. Hij trok zich aan haar op. Hij werd echt beter, en dat is vermoedelijk op haar conto te schrijven.’

Klaagzang van een kameleon

Bij het grote publiek is Rilke het meest bekend geworden door de bundel Brieven aan een jonge dichter, waarin hij een jonge ontluikende kunstenaar genaamd Kappus van wijze adviezen voorziet over poëzie en liefde. In Jacobs’ biografie treffen we echter in die tijd dikwijls een wanhopige, emotioneel labiele Rilke aan die financieel aan de grond zit. Hoe zit het dan met al die wijsheid die hij rondstrooide? ‘Het was een pose. Hij schreef bij wijze van spreken ’s ochtends een klaagbrief aan Salomé en ’s middags zo’n brief vol adviezen aan Kappus, en ’s avonds weer een klaagzang naar zijn vrouw of zijn ouders. Hij was een kameleon die zich heel goed aanpaste aan zijn gesprekspartner. Ik vind het een curiosum dat die bundel zo beroemd is geworden. Het is niet bepaald zijn beste werk. Het was een geniale greep van zijn uitgever om die brieven uit te geven onder die titel.’

Ondanks je snedige commentaar op Rilke’s gezwelg, vergeef je hem toch telkens weer, zo schrijf je.

‘Ik vind het het leukste om me bezig te houden met mensen die contrasterende emoties in me oproepen. Sommige briefwisselingen van Rilke zijn tenenkrommend. Hij schrijft vaak alleen maar over zichzelf. Daar kun je je fris aan ergeren, en dat doe ik dan ook. Maar dan komt hij vervolgens wel weer met een metafoor aanzetten die je van je sokken blaast. Getalenteerde mensen die in staat zijn tot grootse prestaties, ben ik eerder geneigd te vergeven.

Eenzaamheid is een belangrijk thema bij Rilke. Hij had het nodig om zijn gedichten te kunnen schrijven, maar ziet het ook als een noodzaak in liefdesrelaties: ‘Je moet elkaars eenzaamheid bewaken.’ Kun je dat uitleggen?

‘Ja, dat is een hoogst curieuze stellingname van Rilke. De liefdesfilosofie – voor zover je van een filosofie kunt spreken, hij werkte er immers nooit een systematisch uit – die je kunt afleiden uit Rilkes levensstijl en zijn brieffragmenten, is als volgt: hij wil graag met iemand samen zijn, stelt gezelschap op prijs, maar als hij alleen wil zijn, moet die ander ook maken dat-ie wegkomt. Samenwonen lukt hem niet, dat ging altijd mis. Uiteindelijk vond hij zijn eigen dichtersroeping het belangrijkst, en dichten kon hij niet als er een kamer verderop een baby lag te jengelen. Rilke zag de liefde als een soort stroom die ophoudt zodra de liefde wordt beantwoord en je met iemand gaat samenwonen.’

Wat moeten we nu met zo’n quote van Rilke als: ‘De liefde is de taak waarvoor de rest van het leven enkel voorbereiding is’?

‘Dat kan ook liefde voor jezelf zijn. Of liefde voor de hele kosmos. Misschien is Rilke wel nooit écht verliefd geworden. Hij had best succes in de liefde hoor. Tijdgenoten vonden hem vaak lelijk, maar hij kon wel een grote aantrekkingskracht uitoefenen. Hij wist hoe hij mensen kon paaien, verleiden. Veel van zijn gedachten kun je best zien als de gedachten van een verleidingskunstenaar.’

Een engel buiten de tijd

In 1912 bereikte Rilkes dichtersbestaan zijn hoogtepunt. In een kasteel in de Italiaanse kustplaats Duino schreef hij in een vlaag van inspiratie grote delen van de Elegieën van Duino, door velen gezien als zijn belangrijkste werk. Leven en dood, engelen, vergankelijkheid; de Elegieën raken aan grote thema’s, maar zijn niet altijd even toegankelijk. Jacobs geeft er cursussen over en besteedt er een groot deel van zijn boek aan. ‘Om de Elegieën goed te begrijpen, is het goed om eerst een filosofisch onderscheid te maken tussen de wereld zoals die is en de wereld zoals we die ervaren. Rilke doet geen uitspraken over de eerste, wel over de tweede; onze ervaringswereld, de houding die wij aannemen ten opzichte van de wereld en onszelf. In de Elegieën lijkt hij de lezer te willen brengen tot een ervaringswereld waarin leven en dood geen tegenstelling zijn, maar samen deel uitmaken van iets groters. Dan komt hij met het beeld van de engel – dat weinig te maken heeft met de christelijke engel. Rilkes engel is een tussenwezen dat zowel thuis is in het domein van de levenden als het domein van de doden. De engel weet niet eens of hij zich tussen de levenden of de doden bevindt.’

Het is een gekke gedachteconstructie, stelt Jacobs, waar menig lezer moeite mee heeft om in te komen. ‘Stel je een wezen voor waarvoor de tijd niet bestaat. Alles en iedereen uit de loop van de geschiedenis, Cleopatra, Quint (de interviewer, red.), de achterkleinkinderen van Quint, iedereen bestaat voor dit wezen op hetzelfde moment. Rilke creëert dit wezen, de engel, om de menselijke houding mee te contrasteren. Wij, mensen, staan tegenover de dingen. We zijn vergankelijk, gaan van leven naar dood. De engelen staan volgens Rilke niet tegenover, maar midden tussen de dingen in. Omdat ze buiten de tijd staan, ervaren ze geen enkele verandering. De Elegieën beginnen met een klaagzang over de menselijke conditie. Gaandeweg draait het helemaal om: de engel benijdt de mens juist, want die kan allerlei dingen die de engel niet kan, en de engel betreurt dat. De mens kan kunst maken die de aarde verheerlijkt, kan alle verandering in zich “herscheppen”, zoals Rilke dat noemt. De dingen verlangen dit van ons, hebben ons nodig om voort te leven in onze kunst. Het is een opdracht. In die zin heeft Rilke een soort esthetische religie.’

Er verschijnen nu en dan studies die Rilke in verband brengen met fenomenologen als Husserl en Heidegger. Vind je zulke studies interessant?

‘Husserl, oei oei oei. Zelf benader ik Rilke liever als liefhebber, ik wil hem beter leren kennen. Laten zien hoe goed je Rilke kunt verbinden met de fenomenologische traditie, heeft minder met Rilke te maken. Er is een reden dat ik Heidegger helemaal niet noem. In de geschriften van Heidegger over Rilke spant hij, in dat typische onnavolgbare taalgebruik, Rilke voor zijn eigen karretje. Die geschriften dragen niks bij aan het begrip van Rilke, ze dragen iets bij aan het begrip van Heidegger. We moeten het sowieso veel minder over Heidegger hebben met z’n allen. Sinds het uitkomen van de Schwarze Hefte (nagelaten teksten van Heidegger, red.) is gebleken dat er meer naars aan zijn filosofie kleeft dan we al dachten.’

Als we het dan toch nog heel even over Husserl kunnen hebben, Cimedart is immers een filosofieblad...

Met een glimlach: ‘Nou vooruit.’ Een interessant raakvlak tussen Rilke en de fenomenologie is de intrinsieke verbintenis tussen mens en wereld. Volgens Husserl vormen subject en object twee aspecten van het bewustzijn die je niet zomaar van elkaar kunt scheiden. Rilke zegt: de dingen hebben ons nodig, ze verlangen dat we hen waarnemen. ‘De fenomenologen hebben heel veel gebruik gemaakt van Rilke. In dat kader moet je vooral Gadamer noemen, die Rilke echt goed heeft gelezen en zijn poëzie vaak gebruikt om een punt te maken. Ik weet niet hoe goed Husserl Rilke kende. Er zijn zeker veel gelijkenissen. Maar ik denk dat Rilke het veel voortreffelijker verwoordt dan welke fenomenoloog dan ook. De uitdrukkingskracht van een groot dichter als Rilke komt vele malen beter aan dan een systematisch uitgewerkt punt van een filosoof.’

 

Florian Jacobs (1989) studeerde Filosofie en Literatuurwetenschap aan de UvA. In zijn studentenjaren schreef hij voor Cimedart. Tegenwoordig werkt hij als uitgever bij het ISVW en geeft hij cursussen over o.a. Rilke, Isaiah Berlin en Dostojevski. Hij publiceerde de dichtbundel Zwaan en Zang en was persoonlijk assistent van voormalig Denker des Vaderlands René Gude. In juni verscheen zijn nieuwe boek Blijven is nergens. Het Europa van Rilke, een biografie van Rainer Maria Rilke.