CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Essay

Een ode aan de verhulling

Sybolt Doorn


De filosoof is typisch iemand die zich bezighoudt met het wegtrekken van doeken, ontdekken van de waarheid, het ontmaskeren van illusies, en het destilleren van betekenis uit de realiteit. Het is niet deze waarheid of betekenis waar ik bij stil wil staan, maar juist bij het doek, bij de verhulling. Ik wil ruimte geven aan de maskers en zwachtels, de verhullingen die tussen ons en de objecten staan waar wij als filosofen zo naar verlangen. De sluiers die normaal gesproken worden gezien als obstakels die ons van werkelijke betekenis en waarheid onthouden, zo lijkt mij, hebben een onnodig eenzaam bestaan. De eenzaamheid van de verhulling viel mij voor het eerst op tijdens het lezen van Heidegger. Als filosoof zet hij, in zijn bekroonde Zijn en Tijd (1927), het idee van het ontdekken uiteen. Ik citeer:

‘Achter de fenomenen van de fenomenologie staat naar hun aard niets anders, maar wat fenomeen moet worden kan wel verborgen zijn. En juist omdat de fenomenen eerst en vooral niet zijn gegeven, is de fenomenologie nodig. Toegedekt-zijn is de tegenhanger van ‘fenomeen’.

Een belangrijk deel van Heidegger’s filosofie is toegewijd aan het fenomeen en specifiek het ontdekken hiervan. In eerste instantie zijn deze fenomenen ‘toegedekt’ en kunnen we een poging wagen om ze te ontdekken. Echter, in de verdere analyse van Heidegger ontdekt de lezer dat het ontdekken van een fenomeen nooit helemaal volledig kan. Een essentie van het fenomeen is er namelijk niet. Onze benadering van de fenomenen bepaalt ons begrip ervan, maar bezorgt ons geen volledig inzicht. Er zijn bij elke onthulling altijd aspecten en kwaliteiten van het fenomeen die met deze onthulling verdwijnen en dus weer verhuld worden.

De mens in de filosofie van Heidegger bevindt zich tussen bedekte fenomenen. Deze fenomenen dienen we (gedeeltelijk) te onthullen om toegang tot ze te krijgen. Het ontdekken geeft ons inzicht in deze fenomenen en belangrijker nog, de structuur van ons bestaan. Dit ontdekken geeft ons vervolgens de mogelijkheid om te reflecteren op het bestaan en wat onze rol hierbinnen is. Echter, het gaat altijd om dit bedekte, het toegedekte, het fenomeen, en nooit om de bedekking zelf. Door deze toewijding aan de onthulling wordt de verhulling eigenlijk constant genegeerd, of minimaal op een tweede plaats gezet; hoewel ze zich als een sluier op de voorgrond bevindt, staat ze eigenlijk altijd op de tweede plek. Filosofen schenken geen aandacht aan de verhulling, en mocht het ter sprake komen dan is het altijd met afzien.

Naast dat de filosoof zich niet of nauwelijks in haar interesseert, kent de verhulling ook nog een ‘conceptuele’ eenzaamheid. Dit wordt inzichtelijk door een verdere laag van de ontoegankelijkheid van het fenomeen te verkennen. Ondanks dat filosofen als Heidegger het over het fenomeen hebben is het niet volledig duidelijk of we ook ooit tot zo’n fenomeen komen. Natuurlijk, als we een doek van een beeld trekken, dan ontdekken we onder het doek het beeld; het verhulde wordt onthuld. Maar dit is enkel het geval als we de verhulling identificeren met het doek en het verhulde met het beeld. Conceptueel ligt het anders.

Het weggetrokken doek is inderdaad een verhulling van het beeld eronder, maar het beeld zelf is vervolgens niets minder dan een nieuwe verhulling. Begrijpen we het beeld ook als we het zien? Als we het beeld enkel aanschouwen begrijpen we bijvoorbeeld nog niet wat voor maatschappelijke functie het draagt, wat de motivaties van de maker waren, of misschien zelfs welke graden de verschillende hoeken zijn die in het beeld zijn gehouwen. Deze ideeën zouden we moeten onderzoeken, maar uit de nieuwe definities en fenomenen die hier noodzakelijk voor zijn – bijvoorbeeld als we het hebben over de ‘graden’ van de verschillende hoeken – blijkt dat meer fenomenen onthuld dienen te worden om tot een onthulling van het beeld te komen.

Daarnaast kunnen we, enkel gefocust op de zintuiglijkheid van het zicht, nooit het beeld als geheel aanschouwen. En zeker niet alle verschillende perspectieven tegelijkertijd. Wanneer we een doek wegtrekken en het beeld zien komen we niet tot de essentie, de waarheid, of de betekenis van het beeld. Onze ervaring van het beeld geeft ons niet alle ervaringen die het beeld zou kunnen opwekken of die het beeld ooit opgewekt heeft. We krijgen dus hoogstens een fragmentarisch begrip van een fenomeen, maar we komen in radicale vorm nooit tot een absoluut begrip daarvan.

Waarom versta ik dit als eenzaam? Omdat, als we aannemen dat we nooit echt tot een betekenis komen, misschien omdat we überhaupt nooit weten waar we mee te maken hebben of omdat we altijd maar een fragmentarisch deel van het geheel kunnen zien, we ons verhouden tot een realiteit die enkel verhulling is. Als alles altijd verhuld is, en elke onthulling constant leidt tot een nieuwe verhulling, dan is de verhulling eigenlijk het enige concept waar we altijd mee in contact staan. Het is daarmee ook gelijk het enige concept waar verhulling zelf mee in contact staat. Kijkt ze om zich heen dan ziet het zichzelf, namelijk andere verhulde fenomenen, en kijkt ze naar binnen, dan ziet ze wederom zichzelf, de verhulling. Dit vereenzaamt verhulling omdat het enige waar zij mee in aanraking kan komen zij zelf is. Als zij haar sluier rondom een object slaat, is zij dit object ook altijd weer zelf, tilt ze haar sluier op dan komt zij er zelf onder vandaan. Ze is het enige concept dat resteert, de rest rust onder haar mantel en wordt nooit ontmanteld.

Dit is misschien een wat radicale claim, die de filosofische discussie terugbrengt tot een soort Cartesiaanse bedrieger die ons de gehele realiteit doet wantrouwen. Zover wil ik niet gaan. Gedurende dit essay is het immers mogelijk geweest om te spreken over eenzaamheid, het bedekte, de filosoof, en we hebben toch een zeker begrip van deze woorden. Verhulling laat in een praktische zin zodoende toch enige ruimte voor andere concepten. Ze ontneemt ons niet alle betekenis, maar ze vangt wel altijd een deel van ons blikveld. Misschien is het om die reden alleen al dat we haar wat vriendschappelijker tegemoet zouden moeten treden en zouden moeten onderwerpen aan een even rigoureuze analyse als de fenomenen die zij bedekt. We hoeven niet enkel aan sluiers te sjorren of gezichten van maskers te ontdoen. Verhulling is iets dat we kunnen toestaan en waar we ons bij neer kunnen leggen. We kunnen onszelf sluieren en maskeren en de ervaringen die dit mogelijk maakt zijn vaak van een interessant filosofisch karakter.

In plaats van enkel de negatieve kracht te zien, kunnen we verhulling ook beschouwen als een positief gegeven. We kunnen met verhulling in gesprek gaan, en haar onze diepste geheimen tonen; de verhulling is er immers altijd en is hetgeen al onze geheimen tot in de eeuwigheid bewaakt. Verhulling is tevens een uitzonderlijke voorstander van privacy en probeert enthousiast alles te bedekken. Iets dat er altijd voor ons is, waar we altijd op terug kunnen vallen, en wat vaak de start vormt voor onze filosofische reflecties. Het verhulde is er altijd, maar daarvoor ontmoeten we altijd eerst nog de verhulling.