Met het oog op chaos: (niet eens) een inleiding
Casper Verstegen
In mijn badkamer hangt een Delfts blauw tegeltje met de tekst: ‘uit chaos komt het mooiste voort.’ Het tegeltje, opgepikt bij de theatershow van Hang Youth-frontman Abel van Gijlswijk, drukt een sentiment uit dat op maatschappelijk niveau steeds meer weerklank lijkt te vinden. Zo werd van Gijlswijk in Vrij Nederland – zeer tegen zijn zin – gebombardeerd tot stem van de nieuwe protestgeneratie. Zijn ode aan de chaos is een uitdrukking van een radicaal anders denken. Een afwijzing van de altijd groeiende neiging tot ordening. In een tijd waarin het fascisme zijn lelijke kop weer opsteekt, de wereld in de fik staat en, zoals Mark Fisher bepleit, we ons nog altijd niet het einde van het kapitalisme kunnen voorstellen – een tijd getekend door het geweld van de ordening – heeft een dergelijk gedachtegoed een bijzonder grote aantrekkingskracht. Sterker nog, een herwaardering van de chaos is misschien wel noodzakelijk om de aarde te redden van de cascade van bederf die we over haar uitstorten. Dat idee vinden we, in ieder geval ten dele, terug bij auteurs als Nietzsche, Foucault, Deleuze en Guattari. Stuk voor stuk pleiten zij tegen de alleenheerschappij van de orde – het Apollinische, de Rede, het arborescente – en voor het belang van de chaos – het Dionysische, de Onrede, de rhizoom. In een recenter – en vooral explicieter – voorbeeld laten Willem Schinkel en Rogier van Reekum zien wat er op het spel staat: ordening is het fundamentele principe waar onze samenleving op draait. Het staat aan het begin van elke vorm van dressuur en is als zodanig onlosmakelijk verbonden met de constructen van kapitaal, ras en fascisme. Tegenover de tirannie van de orde staat woekering. Woekering is alles wat anders is, al het nieuwe dat niet past binnen het systeem. Het is de absolute complexiteit en onoverzichtelijkheid van de geschiedenis en de woestheid van de aarde. Woekering is het verschil. Waar ordening alles uitsluit dat niet past binnen, of meewerkt aan, de instandhouding van het systeem, zit in woekering een oneindig potentieel dat het systeem van de absolute orde zou kunnen breken.
Hoe aantrekkelijk de afwijzing van ordening ook lijkt op maatschappelijk niveau, het brengt de filosoof in een lastig parket. Ordening lijkt een fundamenteel onderdeel van wat we in de academie doen. Filosofische analyse vereist het ontwarren van complexe problemen, het catalogiseren van standpunten en het ontwaren van vooronderstellingen. Het doel is niet om de wereld ingewikkelder te laten lijken dan ze is, maar, zoals Beate Roessler ooit zei, het is de taak van de filosofie om ‘de dingen precies zo ingewikkeld te maken als nodig is.’ En hier komt de moeilijkheid om de hoek kijken: om dit te doen, hebben we dan geen orde nodig? Is een ordenend principe niet precies hetgeen, aan de hand waarvan we de wereld kunnen representeren? Is begrip zonder ordening überhaupt mogelijk? Moeten we in dit opzicht de filosofie, of de wetenschap in brede zin, eigenlijk alleen maar zien als dienstmeid van de orde?
Voor zover wetenschap zich bezighoudt met waarheidsvinding valt daar wat voor te zeggen. Zoals Foucault laat zien dat kennis en macht elkaar impliceren, lijkt hetzelfde voor waarheid en orde te gelden. Waar orde heerst wordt waarheid verondersteld; waar een claim op de waarheid wordt gedaan wordt een orde geïmpliceerd. We kunnen ons echter afvragen of die twee werkelijk zo onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De relatie van wederzijdse implicatie zou ook zomaar het gevolg van de praktijk kunnen zijn, een praktijk waardoor de geest al van meet af aan doordrongen is van ordelijk denken. Is het niet net zo goed mogelijk dat de ordening noodzakelijkerwijs een wereld veronderstelt waarin een universele waarheid de dienst uitmaakt? Zolang de orde zo bepalend is voor onze samenleving, is het niet verwonderlijk dat de waarheid veelal begrepen wordt als een universeel geldend principe.
Dit wil niet zeggen dat onze kennis of de waarheid, zoals zij over het algemeen begrepen wordt, een vals-bewustzijn is. Waarheid die is bepaald door de orde, is onder het bewind van die orde wel degelijk de waarheid, in de meest simplistische formulering van de pragmatische opvatting van de term: waar is wat werkt. En het mag duidelijk zijn: orde werkt. Natuurlijk niet in zo verre het nagenoeg onmogelijk is geworden om binnen termen van de orde tot een oplossing voor onze zelfgecreëerde ellende te komen. Maar in de zin dat orde zelf het enige principe is aan de hand waarvan we kunnen begrijpen. Denkers als Foucault, de Sousa Santos en Longino laten zien dat kennis pas als kennis geldt op het moment dat we het weten te passen binnen de orde. En als het eenmaal past, dan draagt kennis zelf bij aan de waarheid van de orde. Zo bezien, werkt orde in de zin dat het zichzelf in stand weet te houden. Orde werkt in zijn eigen termen. Dit is de waarheid van de orde en het is precies aan de hand van deze waarheid dat er geen alternatief kan zijn.
De werking van orde is alleen mogelijk omdat de orde ook prettig kan zijn. Orde belooft een veilig onderkomen. Een plaats waar de onzekerheden die woekeringen met zich mee kunnen brengen worden beperkt of zelfs uitgesloten. Allicht moeten we hier netheid van orde onderscheiden; een opgeruimd huis, deugdelijk argument of een strak georganiseerde bijeenkomst, zijn misschien eerder vormen van netheid dan van orde als sociaal-ontologisch principe. Aan de andere kant lijken de bekrompen properheid van sommige delen van de wereld daarentegen wel weer excessen van de orde. Het gaat waarschijnlijk dus eerder om een gradueel dan categorisch verschil. Zoals Schinkel en van Reekum aangeven: orde woekert zelf ook. En dat is nou precies het probleem: de steeds groeiende neiging van de ordening. Iets wat begint als onproblematische netheid verwordt al snel tot verstikkende orde.
In de openbare ruimte gebeurt dit door de inkapseling en verbanning van de ‘wanorde’. Abolitionistische denkers en activisten, zoals Derecka Purnell, wijzen erop dat de veiligheid van de orde selectief is. Orde is veilig, ja, maar vooral voor wat geldig is binnen de orde: wit, cis, net gekleed. De rest wordt geïsoleerd en/of verstoten. Gentrificatie en gettovorming. Er gebeurt iets soortgelijks op de neoliberale universiteit. Professionalisering en functionaliteit zijn de grondbeginselen van neoliberale wetenschap en wordenbelichaamd door hippe interdisciplinaire vakgebieden als PPE, Beta-gamma, STEM, enzovoorts. Precies de werking binnen het systeem verzekert financiering en tegelijkertijd garanderen de geldstromen het succes. Orde werkt. De getto’s van de academie worden daarentegen steeds minder bekostigd, steeds verder naar de randen van wetenschap geduwd en dus steeds verder gemarginaliseerd. Voorspelbare spiralen van succes en falen.
Ook in het denken kan de orde ons een veilig onderkomen bieden. Het behoedt ons voor een zeker obscurantistisch terrorisme – zoals Foucault Derrida’s methode ooit beschreef (en hoe analytische filosofen continentale denkers lijken te zien) – dat de dingen wel ingewikkelder maakt dan ze zijn. Obscurantistisch terrorisme pareert kritiek met het verwijt van een verkeerde interpretatie. En door te suggereren dat de criticus klaarblijkelijk een domkop is. De mogelijkheid van kritiek bestaat dus bij gratie van een net argument. Orde helpt bij het helder formuleren van gedachten en is daarmee cruciaal voor de filosofie. Het gevaar is natuurlijk dat dit tot dezelfde problematiek kan leiden, waarin kritiek alleen geldig is binnen de orde en zodoende werkt om de orde te onderbouwen.
Om deze reden wijzen Schinkel en van Reekum kritiek categorisch af. Affecten werken beter, volgens hen. Maar het is misschien niet nodig om het kind met het badwater weg te gooien, zolang we in gedachte houden dat kritiek een modaliteit van ordelijk denken is. Kritiek moet altijd met een zekere achterdocht benaderd worden, maar is wel degelijk waardevol. Tegelijkertijd behoedt de achterdocht ons voor een te ordelijk denken dat louter geldig is binnen het systeem. In tegenstelling tot wat Schinkel en van Reekum beweren zeggen affecten niet alles, maar ze doen wel veel. Om werkelijk radicaal te zijn en echt iets in beweging te zetten, moet een argument zowel begrijpelijk zijn in termen van de orde, als er buiten treden door affecten op te roepen.
Beste lezer, dit essay heeft niet alle antwoorden. Het stelt nauwelijks de vragen. Als het enige aspiraties heeft dan is het louter als het begin van een introductie in een problematiek. Een stapje in de richting van het anders denken. Je vindt hier voorbeelden van in de teksten van de denkers die zijn aangehaald, gebruik ze! Filosofen moeten zowel waken voor een teveel aan woekeren als voor een teveel aan orde. Geen van beiden hoeft volledig afgewezen te worden. Maar gezien de toestand van de wereld is het misschien tijd om de chaos wat meer ruimte te geven. Dit is makkelijker gezegd dan gedaan. Orde is al zo gevestigd, zo verweven met onze praktijk, dat het moeilijk is om ons denken te laten woekeren. Daarbij schieten de mandatarissen van de orde in actie zodra er iets niet past binnen het systeem. Het is daarom onze taak om de chaos niet uit het oog te verliezen, zodat we blijven strijden voor het verschil, voor de transgressie, voor de woekering.
Casper Verstegen (1991) doceerde Praktische Filosofie en Foucault aan de UvA en werkt momenteel aan een genealogie van het rationele subject. Zijn hypothese is, simpel gezegd, dat theorieën van rationaliteit bestuursvormen impliceren.