De Albanese Oorlog heeft niet plaatsgevonden
Mathijs Mul
Kentheoretici hebben er een sport van gemaakt om de twijfelachtigheid van onze waarneming met virtuoze casussen te illustreren: hallucinaties, marsmannetjes en goddelijke interventies zijn in de literatuur geen uitzondering. Onze zintuigen zijn dan ook niet bepaald van onbesproken gedrag, en dat terwijl onze kennis grotendeels op sensorische waarneming lijkt te berusten. Maar hoe onbetrouwbaar ook, de beelden van onze waarneming zijn toch tenminste het gevolg van een of andere werkelijkheid? Zelfs dit blijkt niet gegeven. Soms gaat het beeld immers aan de waarheid vooraf.
Een filosoof die de verhouding tussen beeld en werkelijkheid uitvoerig heeft bestudeerd en geproblematiseerd is Jean Baudrillard, wiens cultuuranalyses uit de jaren ’80 en ’90 een kritisch perspectief bieden op de status van het beeld in de (post)moderne maatschappij. Bekend is vooral Baudrillards theorie over zogenaamde ‘simulacra’: ogenschijnlijke afbeeldingen van een origineel dat niet bestaat of zelfs nooit bestaan heeft. Op het eerste gezicht zijn simulacra representaties, maar het object dat zij lijken te weerspiegelen ontbreekt. Dit betekent echter niet dat ze foutief of onwaar zijn. Integendeel, Baudrillard noemt ze ‘echter dan echt’, oftewel ‘hyperreëel’. Simulacra scheppen namelijk hun eigen werkelijkheid.
Moderne media en technologie hebben onze leefwereld volgens Baudrillard met simulacra doordrenkt. Een veelbesproken voorbeeld is de Golfoorlog, waarover hij in 1991 een aantal stukken publiceerde. Titels: ‘De Golfoorlog zal niet plaatsvinden’, ‘Vindt de Golfoorlog werkelijk plaats?’ en ‘De Golfoorlog heeft niet plaatsgevonden’. Kennelijk had Baudrillard er een zware dobber aan. Toch staat de Golfoorlog bekend om zijn uitgebreide documentatie: CNN verzorgde real-time coverage door middel van innovaties zoals de satelliet, en de hele wereld zag de straaljagers in kleur over het televisiescherm jagen. Voor Baudrillard vormde dit echter de kern van het probleem. De Golfoorlog die de westerse media in hoge resolutie uitzonden was volgens hem namelijk de enige oorlog die werkelijk werd gevoerd. Wat aan de beelden voorafging kon onmogelijk betekenis toevoegen, en vond dus niet werkelijk plaats. De simulacra van radio, TV en krant schiepen zo hun eigen waarheid, en wel de enige waarheid die in het Westen bestond.
Baudrillards analyse van de Golfoorlog legt de structuur bloot die veronderstelde simulacra in het algemeen kenmerkt: modellen die niets modelleren dan zichzelf, of beschrijvingen die uiteindelijk alleen zichzelf als onderwerp hebben. Simulacra zijn beelden die geen werkelijkheid nabootsen, maar die juist een nieuwe waarheid dicteren. Het zijn geen afbeeldingen, die van objecten abstraheren, maar ‘opbeeldingen’, die hun objecten zelf creëren. En hun bewegingsvrijheid neemt alsmaar verder toe naarmate het aantal schermen, kabels en satellieten tussen waarnemer en voorwerp stijgt.
Simulacra ontlenen hun kracht grotendeels aan de geloofwaardigheid van hun beeldtaal. Dankzij de precisie en het raffinement van hedendaagse techniek biedt deze taal de mogelijkheid tot reproducties en manipulaties met soms evenveel overtuigingskracht als onze biologische zintuigen. Sprekend is in dit opzicht filmmateriaal, zoals de CNN-beelden die volgens Baudrillard de Golfoorlog definieerden. Bewegende beelden met tekst en geluid, die een beroep doen op de faculteiten van onze waarneming die ook bij eerstehands informatieoverdracht betrokken zijn. Levensechte beelden, die we met meer toewijding en minder schaamte kunnen bestuderen dan de meeste levende taferelen om ons heen.
Dat simulacra goed gedijen in filmformaat blijkt niet alleen uit Baudrillards visie op de Golfoorlog. De multimediale enscenering van evenementen, die vervolgens aan hun loutere representatie een zekere legitimiteit ontlenen, komt ook regelmatig voor als artistiek thema. Interessant is bijvoorbeeld de film Wag the Dog (1997), waarin een spindoctor de aandacht van een zedenschandaal rondom de Amerikaanse president probeert af te leiden door een complete oorlog in scène te zetten. Slachtoffer is het nietsvermoedende Albanië, dat in een grootschalig mediaoffensief tot agressor wordt gebombardeerd. Met een voltallig regieteam en alle benodigde special effects van dien worden de beelden gemonteerd die de Amerikaanse bevolking van de oorlog moeten overtuigen. En met succes: binnen een mum van tijd is de oorlog tot in alle details gerealiseerd. In verhouding tot de maatschappelijke, sociale en psychologische werkelijkheid die zich dan al heeft gevormd, is het slechts een verwaarloosbaar detail dat Albanië zelf niets over een oorlog heeft gehoord.
De zorgvuldig geregisseerde oorlogsrapportage in Wag the Dog heeft geen waarheid om zich op te baseren, maar produceert des te meer nieuwe werkelijkheden – genoeg althans voor de spindoctor van de Amerikaanse president. Mocht Baudrillard een rol hebben gehad in de film, dan zou hij vast en zeker een artikel hebben geschreven met de titel De Albanese Oorlog heeft niet plaatsgevonden. Maar misschien is Wag the Dog daar niet eens voor nodig en zou Baudrillard sowieso een dergelijk stuk hebben gepubliceerd als hij nog in leven was.
Toevallig genoeg schijnen de Albanezen in mei dit jaar namelijk slachtoffer te zijn geworden van een simulatie die sterk herinnert aan het filmscenario. Aanstichter hiervan was niet de Amerikaanse, maar de Macedonische overheid, die vermoedelijk de aandacht van massaprotesten in Skopje af wilde leiden door een ‘terroristische dreiging’ uit Albanië onder handen te nemen. De hier toegepaste beeldtaal was minder uitvoerig dan in Wag the Dog, maar de resulterende werkelijkheid is des te indringender: 22 mensen kwamen dankzij de Macedonische overheid om het leven bij de bestrijding van een terroristische dreiging waarvan noch de Albanese, noch de Macedonische bevolking op de hoogte lijkt te zijn geweest. Er is geen verdere tussenkomst van de overheid bij nodig geweest om de etnische onlusten in de regio daadwerkelijk te doen oplaaien. Evenmin heeft de spindoctor in Wag the Dog hoeven in te grijpen om de film met een ‘echt’ Albanees incident te doen eindigen.
Beelden hoeven niet figuratief te zijn, omdat ze ook in andere gedaanten kunnen rapporteren of imiteren. Ze hoeven niet verbaal te zijn, omdat ze ook in andere talen kunnen beschrijven of simuleren. En we zien dat ze evenmin realistisch hoeven te zijn, zolang ze maar hun eigen realiteit in het leven roepen. Dergelijke beelden of simulacra zijn geen afbeeldingen, maar impliciete programma’s, imperatieven of orakels, waarbij waarheidsgetrouwheid geen rol speelt – zij definiëren immers een nieuwe waarheid. Aan de ene kant kan deze dynamiek voor heel wat metafysische, sociale en politieke onrust zorgen, maar aan de andere kant verzacht het misschien wel het epistemologische vraagstuk over zintuiglijke waarneming. Voor simulacra is immers één ding zeker: what you see is what you get.