CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Essay

Een hyper-actuele ervaring: in dialoog over het magisch realisme

Levi Jacobs


Op een dag discussieerde ik met een vriend over onbenullige literaire zaken. Na wat wederzijds onbegrip over verhaalstructuren, verkenden we het magisch realisme. Het oordeel van mijn vriend was scherp – samengevat luidde het: een gebrek aan diepgang, kitsch (nu ging hij over op de schilderkunst en noemde Dali als voorbeeld) en simplistisch –, ik had er zogezegd werk aan dit alles te weerleggen.

Dali is een surrealist. Surrealisten laten de gedachten, fantasieën en neigingen vrij stromen. Ze roepen op om vrij te associëren. Die beweging komt voort uit het dadaïsme, een dwangmatig loslaten van het rationele. Het magisch realisme heeft een veel bescheidener project voor ogen: het creëren van een gelijkwaardigheid tussen werkelijkheid en onwerkelijkheid.

Het magisch realisme, vervolgde ik – en met name in de literatuur – verkiest de ervaring boven de realiteitseis. In een realistische vertelling wordt de aandacht van de toeschouwer verdeeld over wat er zich afspeelt en de vraag of dat redelijk is. De toeschouwer test de werkelijkheid die geschetst wordt. Sciencefiction werkt bijvoorbeeld alleen indien hetgeen nieuw (hightech/dat wat zich in de mogelijke toekomst afspeelt) omkleed is met realisme. Metaforisch gezegd: de sciencefiction moet kunnen “landen” in het verhaal. We beoordelen continu of dat wat we zien ook mogelijk is. Een goed ingezet magisch realisme neutraliseert deze neiging.

Neem nu het korte verhaal Pierre Menard, schrijver van de Quichot (1939) van Borges. Hierin neemt de fictieve schrijver Menard zich voor om de Quichot (voluit: De vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha 1615) te schrijven, specifieker: ‘Hij wilde geen tweede Quichot maken, maar dé Quichot’. Stel je eens voor, het herproduceren van een werk, exact, volmaakt hetzelfde, zonder een woord over te schrijven. Wat moet je daarvoor doen? vraagt Menard zich af. Hij neemt zich voor de oorspronkelijke schrijver, Cervantes, te zijn. Hiervoor moet hij onder andere een paar eeuwen geschiedenis vergeten, Spaans leren en katholiek worden. Maar deze optie verwerpt Menard als ‘te gemakkelijk’.

Sterker nog: het fictieve figuur Menard schrijft aan de verteller: ‘in wezen is mijn onderneming niet moeilijk, ik had alleen maar onsterfelijk hoeven zijn om haar te voltooien’. Precies! Onsterfelijk zijn betekent oneindig de tijd hebben en dus een oneindig aantal pogingen ondernemen, iets wat uiteindelijk zal resulteren in de Quichot.

Je een voorstelling maken van oneindigheid grenst aan het onmogelijke, of, op z’n minst, tart het de ratio tot het pijn doet. Bij het lezen van Pierre Menard, schrijver van de Quichot is er van pijn of zwaarte geen sprake, er is slechts een lichte ironie van een zelfverzekerde schrijver met een onderneming die zonder twijfel bovennatuurlijk van aard is, maar waar hij uitermate luchtig over doet. Er resten geen vragen voor de lezer, slechts een “voorstelling” van wat het betekent oneindigheid te realiseren.   

 

Toegegeven, zegt mijn vriend, Borges is een grootmeester. Maar is het niet de kunst van iedere schrijver – filmmaker of kunstenaar – om een ervaring over te brengen? Mijn vriend heeft de gewoonte een ironisch gezicht op te zetten en wat onderuit te leunen in de stoel als een gesprek zich ontwikkelt tot een discussie. De grootsten brengen de ervaring over vanuit kunde, niet door de kunstgreep van het magisch realisme. Het is geen stijlfiguur dat ingezet wordt om een ervaring aan te zetten maar een trucje om een hoop stomheid te verbloemen. Zoals een hyperrealistische schilderstijl een list is om mensen te doen geloven dat je een groot schilder bent, terwijl je eigenlijk verdoezelt dat je niets te vertellen hebt of dat je geen expressie kan geven aan een kunstwerk.

Ergens moest ik hem gelijk geven. Het is uiteraard inherent aan kunst om een voorstelling te creëren bij de toeschouwer, eventueel een voorstelling die een bepaalde emotie oproept. En een volmaakte schilderstijl is al snel, ja, kitsch. Desondanks ondernam ik een nieuwe poging het magisch realisme te verdedigen. Magisch realisme schuilt al in de kleinste dingen: het doorbreken van de conventionele opvattingen van tijd en ruimte, of het laten verdwijnen van (traditionele) grenzen tussen het denkbeeldige en het reële, droom en werkelijkheid. Het werkelijke wordt bovennatuurlijk, het bovennatuurlijke werkelijk; de twee vervlechten zonder dat er aandacht aan wordt besteed, de scheidslijn verdwijnt, er ontstaat een nieuwe dimensie met eigen grenzen en ruimten en tijden.

Maar het oprekken van de grenzen van ons begrip kan alleen wanneer we onze hunkering naar rationaliteit voor een korte tijd uit kunnen zetten. Ik vroeg mijn vriend of hij de methodische twijfel van Descartes ook ooit echt gevoeld heeft. Hij lachte erom. Maar ik was serieus, begrijpen is net zozeer een kwestie van ervaren. Hoe dan ook, ging ik verder, in het verhaal De ronde ruïnes (1944) van Borges, gaat het over identiteit, en droom en werkelijkheid. Het vertelt het volgende:

Een gehavend figuur, een magiër, komt aan bij een tempel met één enkele opdracht: het dromen van een mens en deze gedroomde mens aan de werkelijkheid opleggen. ‘Het plan dat hem voor ogen stond was niet onmogelijk, zij het wel bovennatuurlijk’. De man is in zijn dromen een docent die een groep onderwijst in de hoop dat een lid van de groep uiteindelijk, na al zijn lessen, uitgroeit tot individu. Maar deze arbeid is tevergeefs, ze blijven slaafse voortbrengselen van zijn gedachten. Hij onderneemt een tweede poging. Nu begint hij met het dromen van een hart, doet daar lang, heel lang over tot het hart begint te kloppen. Vervolgt zijn dromen met andere organen, ribben, een skelet, tot er uiteindelijk een man voor hem verschijnt. Langzamerhand begint hij de man in zijn droom opdrachten te geven die hij in de werkelijkheid moet uitvoeren, en langzamerhand wordt zijn schepping werkelijk. Dan wordt zijn schepping geboren. Een ontluisterende onrust overvalt de dromer. En de laatste zin van het verhaal luidt: ‘opgelucht, vernederd, ontzet begreep hij dat ook hij een verschijning was, dat een ander hem droomde’.

Gelukkig erkende mijn vriend volmondig de diepgang van zulk een vertelling. Jezelf betwijfelen door middel van de ander – de kwestie: jij hebt de ander geschapen, dus waarom zou je zelf niet door weer een ander geschapen zijn? –, vond hij daarentegen een wat simpele en achterhaalde methode. Het inzetten van magie, althans van een soort tovenaarschap in een wereld van samengevlochten droom en werkelijkheid had nog altijd een zeker kitschgehalte. Hij grapte over Magic the Gathering.

Humor overtroeft ieder argument, evenals de ironische houding van mijn vriend. Toch ondernam ik nog een laatste inspanning. Als stijlfiguur binnen de taal valt het magisch realisme onder het oxymoron: het combineren van twee woorden die elkaar in hun letterlijke betekenis tegenspreken. Stel je eens voor! Waar focus jij op als twee dingen elkaar tegenspreken? Inderdaad, op de tegenspraak. Niet meer op het een of op het ander, maar op de wisselwerking tussen beide.  

In het essay Partiële magie in de Quichot (1952) stelt Borges dat Cervantes om de Quichot te schrijven ‘tegenover de denkbeeldige, poëtische wereld, een reële, prozaïsche wereld moest stellen’. Voor Cervantes zijn werkelijkheid en poëzie tegenstrijdige grootheden. Kundera onderschrijft de woorden van Borges en gaat een stap verder door te stellen dat het bij Cervantes gaat om de geest van het niet-serieuze, iets wat niet meer wordt begrepen door de waarschijnlijkheidseis van de huidige romaneske esthetiek. In zekere zin is hier de verbeelding geboren in de romangeschiedenis: een reële wereld met een nieuwe, poëtische afbakening; of een poëtische wereld met een nieuwe, reële afbakening. Het gevolg, zeker in de Quichot, is een hyper-actuele ervaring van de werkelijkheid én van de poëzie.

Neem nu tot slot, mijn vriend, ter illustratie van zo’n ervaring de verdere vertelling van Pierre Menard, schrijver van de Quichot. De schrijver van het verhaal zelf – niet de fictieve schrijver Menard, maar Borges/de verteller zelf dus – beoordeelt de versie van de Quichot van Menard en schat deze hoger in dan het origineel! Hij acht de versie van Menard rijker, of in ieder geval tweeslachtiger, en ‘tweeslachtigheid is een vorm van rijkdom’ schrijft hij. Wat een ironie, de tweede, volkomen identieke versie van een werk rijker en dubbelzinniger te vinden (tweeslachtig of dubbel, alleen al de terminologie wijst op de ironie) dan het origineel. De lezer van het verhaal Pierre Menard, schrijver van de Quichot is niet meer geïnteresseerd in de vraag of van de Quichot werkelijk een tweede versie geschreven kan worden, maar wordt meegezogen in de ervaring van het bestaan van twee zulke werken. Een ervaring die binnen de ratio niet voor mogelijk kan worden gehouden.

 

Ik vraag mijn vriend of hij nog altijd kan beweren dat het magisch realisme kitsch, simplistisch en zonder diepgang is. Hij staat op met die eeuwige glimlach van hem en zegt dat het niet veel uitmaakt. Dat kunst noch kitsch, diepgang noch oppervlakkigheid, complexiteit noch simplisme voor hem van belang zijn. Dat hij genoten heeft van het gesprek. En dat hij misschien wel de schrijver is.