Met gesloten ogen - overpeinzingen vanuit een binnenwereld
Ira Pronk
Met enigszins vermoeide ogen tuur ik naar een donkergroene muur. Ik bevind me in een klein zaaltje in een museum in Kopenhagen, waar ik voornamelijk naar binnen was gekomen om de gure wind en kou van een aantredende winter te ontvluchten. Voor me zie ik een portret, dat opdoemt uit zachte lijnen. Mijn vermoeden dat ik naar een ets kijk, zal later door de bijbehorende omschrijving worden ontkracht; het blijkt een lithografie. Terwijl er een rilling over mijn lijf loopt - misschien nog van de kou - voel ik hoe het portret van deze androgyne gestalte mij langzaam aangrijpt.
De litho waar ik naar kijk maakt deel uit van een grote overzichtstentoonstelling van de Franse kunstschilder en symbolist Odilon Redon (1840-1916). In de zalen voor ik deze litho aantrof, had ik al een (voltallige) bloemrijke fantasiewereld langs zien komen. Redon put voor zijn voorstellingen uit een rijke fantasie, die aan allerlei kanten gevoed wordt; door fabels en mythen, de Bijbel, maar ook door verhalen van Edgar Allan Poe en Gustave Flaubert, muziek van Wagner, Schumann en Beethoven en de kunst van Goya en Delacroix.
Te midden van al die fantasierijke voorstellingen, is het juist de eenvoud van de litho die mij doet verwonderen. Het licht dat van de zijkant op een deel van de hals en het gelaat valt, accentueert de vorm van het gezicht. Ik zie een jukbeen, een ingevallen wang en een verfijnde hals. Desalniettemin lukt het me niet om dit gelaat op een bepaalde manier te duiden. Het is niet mannelijk, vrouwelijk, lelijk of aantrekkelijk. Het lijkt zich te verzetten tegen elke vorm van classificatie. Het portret heeft iets onstoffelijks; meer geest dan lichaam.
Tegelijkertijd lijkt met de ambiguïteit van het lichaam ook de geest die het portret verbeeldt op geen enkele manier toegankelijk. Georg Simmel beschrijft hoe het lichaam het laatste voorstadium vormt van de ziel. De ziel kunnen we nog het best ontwaren in het gezicht. Door een veelheid van verschillende gelaatstrekken die vervolgens wordt samengebracht in een volmaakte eenheid en symmetrie, lijkt het gezicht meer dan alle andere lichaamsdelen de ziel te weerschijnen. Deze spiegeling is echter nooit volledig; het gezicht vormt zowel een onthulling als een verhulling van de ziel.
Binnen het gezicht is het oog het absolute summum; dat verwezenlijkt als geen ander de potentie van het gezicht om de ziel te spiegelen. Dit geldt ook in de schilderkunst. Er is volgens Simmel niets dat, terwijl het op zijn plaats blijft, zich toch zozeer buiten zijn plaats schijnt uit te strekken als een oog in een schilderij. Het boort zich ergens in, het trekt zich terug, het omsluit een ruimte, het zoekt onrustig, het grijpt als het ware achter het begeerde object en trekt het naar zich toe.
De ogen van dit portret kunnen mij echter niet aangrijpen, inboren of naar zich toe trekken. De grootste daad van verzet ligt dan ook besloten in de neergeslagen oogleden; deze lijken de hele wereld - en daarmee ook mij - te weerhouden van iedere toenadering. En dat doen ze in een volledige staat van rust en overgave. De gesloten ogen lijken zo de overrompelende werkelijkheid op vreedzame wijze te bezweren.
Redon keerde zich tegen iedere vorm van realistische schilderkunst. Voor hem lag de taak van de kunstenaar er niet in de werkelijkheid af te beelden zoals die zich aan het netvlies voordeed. De bron van de kunst lag weliswaar in de natuur, maar het was aan de kunstenaar om uit de ongebreidelde chaos die krachten te bevrijden die kunnen leiden naar een hogere, geestelijke werkelijkheid.
In deze lithografie, getiteld Les yeux clos, wordt de hele onderneming van Redon in een enkele blik samengevat; de fysieke realiteit moet worden afgewezen omwille van de queeste naar betekenis in de eigen binnenwereld. In plaats van allerlei fantasierijke voorstellingen te verbeelden, thematiseert dit portret het voorstellen zelf. De inhoud van deze voorstelling blijft echter voor de toeschouwer altijd onbekend; dat wat zich in de binnenwereld van de geportretteerde bevindt kan onmogelijk tot uitdrukking worden gebracht.
Dit beeld zet me aan het denken over de veelvormigheid van gesloten ogen. Ik denk aan de talloze ongeregistreerde momenten dat ik mijn oogleden kortstondig laat zakken en aan de momenten dat ik mijn ogen dichtknijp tegen de felle zon. Maar ook aan het moment voor het slapen gaan waarin zware oogleden de duur van mijn dagen begrenzen en aan het licht in de ochtend dat mijn ogen weer doet openen. Ik zie de gesloten ogen voor me van mijn slapende geliefde, de dichte ogen die ik het vaakst bestudeerd heb, maar ook de gesloten ogen van een vreemde in de tram, die door deze subtiele vorm van overgave een ontwapenende kwetsbaarheid krijgt.
Ik herinner me ook de lege, routineuze momenten onderweg naar huis, waarin ik bij wijze van spel even mijn ogen sluit. Voor even waan ik me in een variant van Schrödingers gedachte-experiment. ‘Als ik ze zo weer open, zou dezelfde wereld er dan nog zijn?’
Ooit las ik een tekst van Merleau-Ponty, die de simpele act van het sluiten van de ogen juist begreep als een bevestiging van de vanzelfsprekendheid van onze geleefde wereld. Het sluiten van de ogen kwam volgens hem niet voort uit een ongeloof in de werkelijkheid om ons heen, maar juist uit een ultiem vertrouwen dat deze werkelijkheid er voor ons altijd absoluut en ontegenzeggelijk zal zijn. Voor hem was de ervaring dat we ons als lichamen midden in een fysieke realiteit bevinden, een van de meest primaire vanzelfsprekendheden voor de mens.
Ogen zijn de vensters van de ziel. Het openenen en sluiten van de ogen transporteert ons van het slapen naar het ontwaken, van droom naar werkelijkheid en weer terug. Een kort verhaal van Robert Musil getiteld De man die gewekt werd gaat over een ontluikende morgen in de schemering, waar deze twee werelden nog even zacht in elkaar over mogen lopen. Fantasie en werkelijkheid, droom en waken hoeven nog niet van elkaar onderscheiden te worden. Deze tijdspanne is echter even magisch als precair en kortstondig. Zonder enig voorteken is deze tussentijd alweer ten einde.
Deze rol van ogen als toegangspoorten van binnenwereld naar buitenwereld, van droom naar werkelijkheid, maakt van het sluiten van de ogen zowel een destructieve als ook een scheppende daad. Op het moment dat de ogen sluiten, verdwijnt er een hele wereld in het donker. Tegelijkertijd ontstaat er een nieuwe wereld; een binnenwereld. Beweeglijk, ongedwongen en intiem.
Gesloten ogen tonen een bepaalde begrensdheid aan. Niet alleen vormen ze de grens tussen mijn eigen binnenwereld en de wereld daarbuiten, maar ze symboliseren ook de grens tussen mij en de ander. Gesloten ogen vormen de buitenkant van de binnenkant. Daar waar ik de oogleden van de ander zie, word ik bewust van de grenzen van mijn eigen subjectiviteit. Mijn eigen gesloten ogen kan ik niet direct waarnemen. De gesloten ogen van de ander wijzen mij daarentegen op zijn of haar eigen binnenwereld, die voor mij altijd mysterieus zal blijven.
We kunnen van alles ontwaren uit de blik van de ander. Tegelijkertijd verandert er ook iets in ons op het moment dat we door een ander worden bezien. Voor Levinas was dit zelfs de meest transformerende gebeurtenis; onder het toeziend oog van de ander wordt alles anders. Op het moment dat de ander mij aankijkt, verlies ik het monopolie op de werkelijkheid. Het heelal is niet langer mijn bezit en huis.
Maar het figuur in de litho laat zich niet opnemen in mijn wereld. Het houdt zich afzijdig. Diens afwijzing mag dan wel vreedzaam zijn, deze is niet minder onverbiddelijk. Toch blijf ik kijken.
Wat toch nu te denken van deze ogen, zo gesloten, zo ongenaakbaar, zoals ik ze zo voor me zie?
Het geluid van een vertrouwde stem haalt me onverhoeds weg uit mijn overpeinzingen en voert me terug naar het nu. Ik wend me af van de gesloten ogen in het portret en kijk net zo lang om me heen in de donkergroene zaal tot mijn ogen die van mijn vriendin ontmoeten.