CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Betoog

Pleidooi voor een hanabiaans wereldbeeld

Sybolt Doorn


Wanneer Hanabi-spelers hun kaarten oppakken, begint menig spel met wat gegiechel gevolgd door een ‘pas op ik kan je kaarten zien’. Ook, iets serieuzer, beletten spelers dat hun kompanen in de eigen kaarten kijken. Deze vriendelijke interacties komen voort uit de aard van het spel. Het gaat bij Hanabi niet om het verslaan van een tegenstander, maar om het gezamenlijk oplossen van een puzzel, door middel van vertrouwen en afspraken. In die zin is het karakter van Hanabi tegengesteld aan de meeste – competitieve – spellen. Het draait niet om pesten, oorlog of vernedering, maar om samenwerking, integratie en assimilatie.

Hanabi-spelers winnen wanneer zij op vijf stapeltjes met verschillende kleuren een rijtje van vijf opleggen. Hoewel de precieze spelregels niet belangrijk zijn – die kunt u altijd zelf opzoeken natuurlijk – is het wel van belang te vermelden dat spelers hun eigen kaarten voor zich uithouden, met de rug van de kaart naar zich toe. Andere spelers geven een tip: ze noemen een kleur of een getal. Vervolgens wijzen ze alle kaarten in de hand aan die aan de tip voldoen. De ontvanger moet deze tips onthouden en de identiteit van de kaarten bepalen.  

Wat maakt een spel als Hanabi nu interessant? Van oudsher hebben spellen verschillende functies toegeschreven gekregen. Sommigen beamen dat het gaat om het leerzame element, anderen verzekeren dat het bij een groep horen de kern van spellen is, terwijl het voor velen toch draait om een puur vermakelijke tijdsbesteding. Het spel wordt vandaag de dag ook losgetrokken van de directe beoefening. Ik spreek dan niet over filosoferen à la Huizinga, maar eerder over de implementatie van het spel binnen computergerelateerde wetenschappen.

Voor theoretische facetten van de computerwetenschap zijn spellen interessant vanwege het rationele element dat in ze verborgen ligt. Specifieke zetten verhogen of verlagen de kans van een speler om te winnen. Door computers zo te programmeren dat ze algoritmes toepassen die deze specifieke zetten leren herkennen, kunnen zij rationele keuzes benaderen. Sinds eind vorige eeuw zien we hier een grote ontwikkeling in, namelijk door de toepassing van machine learning op bekende spellen als schaak of go. De digitale ‘spelers’ leren wanneer menselijk spelgedrag en situaties in het spel (game states) tot uiteindelijke winst leiden. Menselijke wereldkampioenen in schaak of go verliezen sindsdien van kunstmatige intelligentie.

Deze ontwikkelingen zijn onweerlegbaar fascinerend. Maar hoewel ingenieus en slim, leiden zij tot verdere ontwikkelingen en aannames binnen de wetenschap die bij mij argwaan wekken. Specifiek heb ik het dan over de manier waarop de menselijke evolutie wordt gevat in computermodellen en op grotere schaal het vestigen van een bepaalde norm, of misschien zelfs een deleuziaans image of thought

Het specifieke voorbeeld, het modelleren, komt voornamelijk terug in de toepassing van speltheorie binnen computergerelateerde wetenschappen. Bij spellen als schaak en go worden aan verschillende speltoestanden kwantitatieve ‘waarden’ toegekend. Deze worden vervolgens gebruikt om te berekenen op welke wijze het spel te winnen valt. Maar in dit ‘winnen’ schuilt ook een verliezen. Winnen in deze spellen is namelijk altijd een winnen ‘van’ en niet een winnen ‘met’. 

Het probleem is dat er vanuit wordt gegaan dat ‘rationele’ actoren automatisch voor zichzelf de ‘beste’ omstandigheden proberen te scheppen. Het idee van ‘beste’ wordt afgemeten aan de afstand tussen concurrenten, en niet aan de afstand van het individu ten opzichte van zichzelf. Het is alsof de natuurtoestand van Hobbes, de tit-for-tat-mentaliteit, of het realisme binnen de internationale betrekkingen, hebben gezegevierd. Dit problematische wereldbeeld krijgt in de laatste decennia dan nog eens een bevestiging vanuit de algoritmes en kunstmatige intelligentie.

Maar deze bevestiging en zijn verdere doorwerkingen volgen een scheve redenering. In plaats van de ‘bevestiging’ vanuit de kunstmatige intelligentie te zien als een logisch gevolg op een bestaande politieke configuratie – vrijemarktkapitalisme – wordt deze gezien als een soort inzicht in de daadwerkelijke structuur van de sociale realiteit. Zelfs in die mate dat deze wordt gebruikt om te spreken over de innerlijke natuur van de mens, over hoe wij functioneren, op een bijna ontologisch niveau. 

Hoewel een concept van Deleuze zich niet zo makkelijk leent – het is altijd complexer en hangt altijd samen met andere concepten – past het voorgaande goed bij zijn image of thought. Deleuze werkt het concept voor het eerst specifiek uit in Différence et Répétition (1968). Het functioneert dan voornamelijk als een kritiek op verschillende filosofieën die gebruik maken van transcendentale wetmatigheden en aannames. Juist door deze transcendentale status blijven zij altijd onbevestigd.

Mijns inziens sluipt er een soort kapitalistische image of thought binnen in het denken, onderzoeken, en bevestigen van theorieën in de computergerelateerde wetenschappen. Uitspraken over de menselijke natuur en de samenstelling van de sociale realiteit worden gedaan op basis van computermodellen. Deze modellen volgen alleen altijd een impliciete aanname van competitie tussen mensen onderling of tussen mens en natuur. Dit gaat verder dan een dogma: het ‘rationele’ vermogen van de computer wordt gezien als een weerspiegeling van de menselijke aard, maar is eigenlijk als zodanig geprogrammeerd. Vervolgens werkt dit als referentiepunt om theorieën mee te bevestigen. Daar komt nog eens bij dat slechts een exclusieve groep mensen begrijpt wat zich binnen die computer afspeelt. En zelfs die wetenschappers gaat dit soms de pet te boven. 

Wat er eigenlijk speelt is dat een veronderstelling, of eigenlijk bias, wordt geïmplementeerd. Dit gebeurt in de vroegste stadia van het abstracte denken, namelijk daar waar kunstmatige intelligenties leren het tegen elkaar op te nemen. Het spelelement dat gebruikt wordt om kosten en baten tegen elkaar af te wegen slaat door in een implementatie van competitiedrang. Eenzelfde competitiedrang die vervolgens wordt toegepast in het denken over de mens.

Om mijn vraag ‘wat maakt een spel als Hanabi nu interessant?’ te beantwoorden, moeten we kijken naar het coöperatieve element van het spel. Zelf ken ik weinig spellen van puur coöperatieve aard, en binnen de computerwetenschappen zijn ze al helemaal schaars. En dat terwijl spellen als Hanabi op filosofisch niveau interessante inzichten kunnen bieden in culturele verschijnselen en problemen.

Zo is een dubbele vorm van onthouden onderdeel van Hanabi. Spelers dienen zich in de eerste plaats bewust te zijn van de tips die zij hebben gegeven, maar ook van de tips die zij hebben ontvangen. Hoe meer rondes en tips voorbijkomen, hoe lastiger het wordt om de precieze identiteit van een kaart te onthouden – voornamelijk omdat tips zich opstapelen. Maar er ligt een diepere vorm van onthouden in het spel. Een herinneren en integreren van gedrag dat zich niet direct vertoont in een enkel spel, maar zich over verschillende potjes manifesteert. Hoe meer spelers samen spelen, hoe beter zij op elkaar raken ingespeeld. Ze leren hoe anderen hun kaarten ‘branden’ – uit hun hand verwijderen om nieuwe tips te verkrijgen – en structureren. Dit gedrag kunnen ze kopiëren, verder uitbreiden en na afloop van een potje bespreken. Er ontstaat een kleine cultuur rondom het spel, met eigen gedragscodes, conventies en waarden. Maar ook ontstaan er vormen van confrontatie doordat een andere samenstelling van spelers leidt tot een noodzakelijk heruitvinden van gedragsregels. Het gaat dan specifiek om welke ‘culturele’ kenmerken bewaard moeten blijven of juist niet goed werken. 

Dit alles gebeurt in constante samenwerking. Zonder elkaar kan het spel niet worden gewonnen. Dit reflecteert de fundamentele problemen op mondiaal niveau. Desastreuze ontwikkelingen omtrent klimaatverandering, maar ook ongelijkheidsvraagstukken of conflicten over geopolitieke belangen. Iedereen wordt door deze ontwikkelingen geschaad en in absolute zin bestaan er geen winnaars als er niet radicaal wordt samengewerkt. Conflict in deze domeinen loont niet, brengt geen winst(en) op en leidt enkel tot verwoesting. De competitieve attitude is inherent aan deze verwoesting, terwijl coöperatieve beginselen de basis leggen voor mogelijke oplossingen in deze mondiale vraagstukken. 

Mij lijkt het van fundamenteel belang sceptisch te kijken naar implementaties van concurrentiedenken. Zeker als het aankomt op ontwikkelingen binnen de technologie-industrie, waar veel oplossingen voor hedendaagse problemen vandaan zullen moeten komen. De absolutistische ideeën die daarin op een basisniveau aanwezig zijn, moeten aan de kaak gesteld worden. Daarnaast moet er worden nagedacht over andere implementatiemogelijkheden, zoals Hanabi, in plaats van alles door de bril van de vrije markt te bekijken. Zo kunnen we zorgen voor een gezonde, creatieve, ruimdenkende en inclusieve manier van wetenschapsbeoefening in relatie tot algoritmes en machine learning. Zo zoeken en evalueren we vastgenestelde ideeën die koste wat kost hun eigen bevestiging zoeken en waken we voor een kapitalistische image of thought binnen de computerwetenschappen.