De mythe van de bevrijdende lach
Femke van Hout & Emile Smits
Niets zo bedreigend voor een totalitair systeem als de bandeloze lach. De Russische filosoof en literatuurwetenschapper Mikhail Bachtin schreef er in de jaren ‘40 al een boek over: De wereld van Rabelais. Hierin besprak hij de bevrijdende lach van François Rabelais’ carnavaleske personages, wiens onbeschaamde gulzigheid en wellust regelmatig tot conflicten leidden met de autoriteiten. Impliciet stelde Bachtin dat de lach de kracht heeft het heersende systeem – in zijn geval: het stalinisme – te ondergraven. Dat systeem begreep maar al te goed wat hij bedoelde en Bachtin werd gearresteerd en verbannen.
In het Westen werd Bachtins boek in de jaren ’60 omarmd als ode aan de bevrijdende, anti-autoritaire lach. En nog steeds is zijn werk relevant. We hoeven hiervoor maar te kijken naar China, waar een ludieke vergelijking van Xi Jinping met Winnie de Poeh genoeg was om dit tekenfilmfiguurtje van het Chinese internet te verbannen. Humor, lijkt het, is hét middel om macht en autoriteit te ondermijnen.
Maar wat gebeurt er als machthebbenden zelf humor gaan gebruiken? Het lijkt of er in de laatste decennia een nieuwe manier van politiek bedrijven opgekomen is waarbij humor en ridiculisering expliciet worden ingezet. Zo presenteren figuren als Boris Johnson en Donald Trump zich succesvol als anti-establishment, terwijl zij respectievelijk een elitekind van Eton en een New Yorkse vastgoedmagnaat zijn. Het Poetinregime gebruikt steeds vaker humor of komieken om haar politieke tegenstanders te ondermijnen (‘Als Russische agenten Navalny echt dood hadden gewild, dan hadden ze het klusje wel geklaard’). En, onschuldiger, zitten we in Nederland al tien jaar met een premier die bijna elk conflict oplost door er hartelijk om te lachen.
We kunnen ons dus afvragen of humor wel zo autoriteitsondergravend is. Misschien is een andere kijk op humor nodig om te begrijpen wat hier gaande is. Want wat gebeurt er eigenlijk als we lachen om een grap?
De lach volgens Plessner
Er zijn maar weinig filosofen die zich bezig hebben gehouden met de lach, een beroepsdeformatie wellicht. De paar filosofen die dit wel deden, waaronder Aristoteles en Bergson, hebben zich vooral beperkt tot het analyseren van de aanleidingen van het lachen, het komische. Maar de Duitse filosoof Helmuth Plessner richtte zich op de lachreactie zelf. Volgens hem onthult deze iets over het wezen van de mens.
De menselijke conditie wordt, stelt Plessner, gekenmerkt door een bepaalde dubbelheid die de basis vindt in zijn lichamelijke zijnswijze. De mens is namelijk zijn lichaam – hij is een ‘ik’ dat denkt, voelt en ervaart - en heeft zijn lichaam als een fysiek ding onder de dingen. Deze dubbelheid wordt nooit helemaal opgelost: de ene ochtend sta je op, pak je je spullen en ben je al naar de universiteit gefietst zonder je één keer bewust te zijn geweest van je lichaam. De volgende ochtend stap je met het verkeerde been uit bed, knoei je koffie over je heen en struikel je vervolgens de trap af. We moeten telkens opnieuw een verhouding vinden tussen het zijn en het hebben van een lichaam, en dat gaat soms faliekant mis.
Volgens Plessner vinden we een verhouding tussen het zijn en het hebben van een lichaam als volgt: het lichaam dat je bent (jij) gebruikt het lichaam dat je hebt als instrument om te ‘antwoorden’ op de situaties waar je je in bevindt. Dat doe je als je honger hebt en je je lichaam gebruikt om eten uit de koelkast te halen, of als je plotsklaps moet wegduiken voor een langsvliegende voetbal. Je doet het zelfs als je in een verhitte discussie met zowel woorden als gebaren je punt probeert te maken.
Plessner stelt dat de manier waarop we op situaties antwoorden onze positie in de wereld bepaalt. Zo laat je door op een bepaalde manier te reageren letterlijk en figuurlijk zien waar je staat. Maar soms worden we geconfronteerd met een situatie waar we géén passend antwoord op weten te vinden. Dit is wat er gebeurt als we lachen: de situatie is niet fysiek bedreigend, maar zo ambivalent en meerduidig dat we ons er eigenlijk niet toe kunnen verhouden. Plessner stelt dat het lichaam op zo’n moment de taak van het antwoorden kan overnemen van de persoon: de grens van het menselijk reactievermogen is bereikt, het lichaam neemt het antwoorden over en barst letterlijk in lachen uit.
Tegen ernst
Komieken en cabaretiers hebben het creëren van zulke ambivalente situaties tot hun beroep gemaakt. Zo voert Hans Teeuwen in zijn show Trui een wanhopige pedofiel op. Je wil je er niet toe verhouden, maar het moet toch, omdat Teeuwen deze man – met zijn enorme erecties voor achtjarige meisjes – zo menselijk maakt.
Door onze gedeelde veroordeling van pedofielen op de hak te nemen, lijkt Teeuwen ‘de macht van de norm’ uit te dagen. Zelf stelt hij in ieder geval dat het als nar zijn taak is om alles en iedereen met macht te ridiculiseren: religie, kunst, het koningshuis... Maar tegelijkertijd is Teeuwen vooral een pestkop, die niet alleen machthebbers te kakken zet, maar alles en iedereen die een duidelijke positite heeft in onze maatschappij – vrouwen, minderheden, gepeste kinderen, de Jostiband.
Plessner rekent af met de mythe van de emanciperende functie van humor: humor, toont hij, is niet de ondergraving van alle macht, maar de ondergraving van alle ernst. Of beter: een ondergraving van iedereen met een duidelijke positie. Dit kan bevrijdend werken wanneer het zich richt tegen de ernst van een totalitair systeem (elk systeem is humorloos), maar kan net zo goed een status quo in stand houden. Kijk maar hoe vaak minderheden, transgenders, feministen, etc., het mikpunt van grappen zijn.
Bovendien neemt zowel de grappenmaker als de lacher eigenlijk een non-positie in. Want is iemand die lacht om een seksistische grap een seksist, een feminist met humor, of iemand die zich gewoon verschrikkelijk ongemakkelijk voelt? Het kan allemaal. Niet jij, maar je lichaam antwoordt op de situatie door te lachen. Je neemt een positie in en toch ook niet: je stáát nergens voor als je lacht.
Humor in de politiek
Vandaag de dag wordt humor steeds vaker geëxploiteerd door machthebbers, en tegelijkertijd is de mythe dat humor de macht ondermijnt hardnekkiger dan ooit. Zo kan het gebeuren dat een vastgoedmagnaat uit New York opeens ‘tegenover de elite’ komt te staan. Dat een geprivilegieerd Etonkind opeens de gewone man lijkt te representeren. En dat een neoliberale VVD-politicus die multinationals een warm hart toedraagt toch zo gezellig en gewoontjes overkomt.
Het moeilijke is dat deze politici niet echt tot verantwoording kunnen worden geroepen: hun woorden betekenen niet wat ze betekenen en tóch ook wel. Zo lachte Wilders journalisten weg die zijn streek tegen Pechtold – hij fotoshopte de D66’er tussen Hamas-aanhangers – ernstig bevroegen: hoe kún je zo’n grap nou serieus nemen? En werd iedereen die een probleem maakte van Trumps imitatie van een gehandicapte journalist door zijn aanhangers uitgemaakt voor lichtgeraakte snowflake.
De politiek, bij uitstek de plek om posities in te nemen, wordt op deze manier bevolkt door narren met een non-positie. Het is volstrekt duidelijk waar Wilders en Trump staan, maar je kunt ze er niet op pakken. Zij geven met hun grappen en grollen een krachtig signaal af: ik hóéf me hier niets van aan te trekken, ik hóéf me hier niet toe te verhouden, want voor mij is de situatie niet bedreigend of ernstig. Macht en humor kunnen zo hand in hand gaan. Het zijn niet voor niets vaak witte, geprivilegieerde mannen van (extreem-)rechtse partijen die zich van deze politieke strategie bedienen. Degenen die niet meelachen worden juist snel tot hun positie gereduceerd: je mogelijkheid tot reactie wordt ontnomen. Een feminist blijft die ernstige, zure trut.
Zo kan humor polariserend werken: het creëert een scheiding tussen ‘wij’ – degenen die de grap kunnen waarderen – en ‘zij’ – de humorlozen die de grappenmaker willen aanspreken op zijn gedrag. Humor pint je vast op een positie en haalt die tegelijkertijd onderuit.
Tegengif?
Politici die zich willen verdedigen tegen de reducerende werking van de lach, hebben twee opties: meelachen of een grap terug maken. Mark Rutte – mét eeuwige grijns maar zónder visie – is hier een meester in. Ben je het mikpunt van spot? Gewoon meelachen, alsof alles gezellig en business as usual is. En als het kan, maak je gewoon een grap terug. Zo vergeleek Rutte een tijd geleden Wilders met een vrouw die helemaal niet verleid wil worden en zich daarom onmogelijk voordoet. Toen Wilders daarop reageerde met ‘Heel Nederland weet niet of Rutte ooit wel een vrouw heeft gehad’, schaterde Rutte vrolijk mee (‘ojaaaaa, dat is ook waar ja, haha’). Een kritische opmerking van kamervoorzitter Arib over het vrouwonvriendelijke gehalte van deze uitwisseling werd vrolijk genegeerd.
Rutte was gered, maar ook Wilders bleef ongedeerd. Humor met humor bestrijden zorgt ervoor dat jij zelf niet wordt vastgepind, maar voorkomt tegelijkertijd iedere inhoudelijke discussie. In zekere zin waren de vele comedians die grappen maakten over Trump medeplichtig aan zijn succes: het ‘gouden tijdperk van de politieke comedy’ dat Trump veroorzaakte, had misschien juist het einde van dit tijdperk moeten zijn. Door om hem te lachen bleef ook de ernst van de gevolgen van zijn presidentschap in de schemer.
Toch kan het gebruik van humor ook voor de politicus faliekant misgaan. Niets werpt je zo op jezelf terug als een grap die wordt beantwoord met een daverende stilte. Zodra het publiek eenmaal oordeelt dat de grap smakeloos is en geen gelach verdient – zoals het campagnefilmpje van de SP over Hans Brusselmans in 2019 – blijf je alleen achter.
Een grappenmaker is alleen aan te pakken door zijn publiek aan te spreken. De teflonlaag die Mark Rutte leek te beschermen was daarom eventjes weg toen na het ‘Positie Omtzigt: functie elders’ debacle ook zijn coalitiepartners hem de rug toekeerden. ‘U staat helemaal alleen, heer Rutte’, beet Geert Wilders hem toe tijdens het Omtzigt-debat. In de hoek gezet had Rutte weinig meer te lachen.