Een plek om te rouwen
Femke van Hout
Het betonnen bankje voelt hard en koud onder je vingertoppen. Nog steeds moet je een beetje wennen aan de duisternis hierbinnen. Rechts van je zie je de opening waardoor je bent gekomen, een uitsparing die eigenlijk net te smal is voor een deuropening. De heuvel waar je net overheen liep onttrekt de rest van het landschap aan je zicht, hoewel je de stadsgeluiden in de verte kan horen. De wind fluit hees langs de muur, naar buiten vluchtend door de smalle reep links die de ingang spiegelt. Aan die kant in de verte het landschap, daaronder een val van drie meter. Het licht valt door beide openingen op de muur tegenover het bankje.
De muur tegenover je is als een bioscoopscherm waarop zich een film van constant, soms abrupt veranderend licht afspeelt. Het grijze, statische beton lijkt zo haast in beweging te komen. De wereld voelt ver weg; alsof de tijd even stilstaat. Tegelijkertijd zie je in het veranderende lichtspel, veroorzaakt door de op- of ondergaande zon en de voorbijtrekkende wolken, de tijd bijna letterlijk aan je voorbijglijden.
Verdriet om een dode is vaak ontzettend hevig en tegelijkertijd onnoemelijk richtingloos. Het verlies van een dierbare kan zoveel impact hebben dat we ons op een geheel nieuwe manier moeten verhouden tot onszelf en de wereld om ons heen. Maar tot de dode zelf, de bron van het gemis, kunnen we ons maar moeilijk of onmogelijk verhouden; hij of zij is immers niet meer, neemt in deze wereld letterlijk geen plaats meer in. Hoe kunnen we dan richting geven aan zulk verdriet? Waar kunnen we heen, nog zijn, met zo’n gemis? Misschien is het wel deze dubbelheid die het omgaan met verlies zo moeilijk maakt. De afwezigheid van onze dierbare is iets waar we mee moeten leren omgaan, waar we een plek aan moeten geven, terwijl afwezigheid iets is wat per definitie geen plek kán hebben.
Veel instituties, plaatsen en ceremonies bieden versies van antwoorden op deze moeilijkheid. Op dagen van nationale rouw, op begrafenissen, maar ook bij het bezoeken van een graf of het branden van een kaarsje krijgen de dode en het verdriet een plaats. Maar misschien vinden we de meest letterlijke antwoorden wel in de architectuur. Daar wordt het geven van een plek wel heel concreet; er worden muren opgetrokken, gedenkstenen neergezet, ramen ge-glas-in-lood en gewelven gebouwd. Zo wordt het verlies in een bepaalde vorm gegoten, krijgt het rouwen fysiek gestalte.
Ook kunstwerk Refugium probeert zo’n plek te bieden. Mocht het ooit daadwerkelijk gebouwd worden, dan zal menig wandelaar op de Sint-Pietersberg in Maastricht verrast worden door dit opvallende bouwwerk. De grijze balk die uit het heuvellandschap oprijst, heeft iets weg van een rechtop gezette grafsteen met een doorkijkje. Ontwerper Frank Brouwers gaf het de naam Refugium omdat het een toevluchtsoord moet bieden aan mensen die in de rouw zijn.
De onderste verdieping van het gebouw is toegankelijk via een deur die zo smal is dat je er alleen zijdelings door kan. Eenmaal binnen is het even aanpassen; je ogen moeten wennen aan het donker, en de gekke deuropening vereist een draaibeweging om recht voor het altaartje in het midden van de ruimte te komen te staan. De kamer van drie bij drie meter doet door de dicht opeenstaande muren en het gebrek aan ramen enigszins claustrofobisch aan. Alleen door de voor jou onzichtbare opening in het dak weerkaatst het licht langs de muur tegenover je in een plas regenwater.
Er wordt wel eens gezegd dat de tijd stil lijkt te staan als iemand overlijdt. Maar vaak is de tijdsbeleving tijdens rouw juist overweldigend complex en veelzijdig. Als iets rouw kenmerkt, dan is het gelijktijdigheid – verdriet, ontkenning, woede, onbegrip, gemis, eenzaamheid, berusting, het is er allemaal tegelijkertijd. Het is er vaak ook erg lange tijd. Hoewel we het vaak hebben over een rouwproces, laat rouw zich niet in een lineaire volgorde of op één plaats vangen.
Op de tweede verdieping, alleen toegankelijk via de heuvel die zich om de buitenmuren heen vouwt, staat een bankje met daartegenover een kale betonnen muur. Daarop neemt het licht van buiten zijn beloop. Het kalme, soms abrupt veranderende lichtspel werkt enigszins meditatief. De tijd staat stil en vervliegt tegelijkertijd in de schaduwen op de muur, begeleid door geluiden van natuur en stad. Het voelt enigszins wreed; ondanks de immensheid van het ervaren verlies kabbelt het leven doodgemoederd door.
Door stevig en poreus, open en gesloten te zijn, houdt Refugium het midden tussen een functioneel gebouw en een folly (een bouwwerk dat met opzet nutteloos of bizar is). In zijn dubbelzinnigheid biedt het de rouwende een veilige plek en belicht het tegelijkertijd dat dit een bizarre onderneming is. Als toevluchtsoord, gelijkend een huis of een kapel, belooft het een bepaalde geborgenheid of veiligheid; men kan zich even terugtrekken en stilstaan bij het verdriet. Toch schiet het hierin ook tekort. Het gebouw kan niemand echt onderdak verschaffen omdat het geopend, ja, zelfs letterlijk dakloos is. Binnen ben je maar nauwelijks beschermd tegen weersomstandigheden; door de gleuf aan de bovenzijde van het gebouw en de elkaar spiegelende openingen op de tweede verdieping vallen daglicht, wind en regen ongehinderd naar binnen.
Ergens is het raar om een plek aan te wijzen die bestemd is om te rouwen. Rouw is toch vooral iets wat je niet kunt plannen, niet op een plaats kunt vangen; het overkomt je. Toch kan een plek ook juist ontvankelijk maken, een bepaalde gemoedstoestand ontsluiten. Rouw is in die zin niet alleen passief: je kunt er actief voor open staan, het je op een bepaalde manier láten overkomen.
Refugium doet een poging een plek te bieden aan verdriet en rouw. Maar is het ook genoeg? Hoewel het werk met zijn lege ruimtes en minimalistische altaar zo neutraal en oningevuld mogelijk probeert te zijn, is het dat natuurlijk niet. De benadering van rouw is hier heel individueel, meditatief, zelf-teruggeworpen. Bovendien suggereren de dichtopeenstaande muren met geringe lichtgaten nogal sombere, unheimliche ideeën over verlies en verdrietverwerking.
Misschien is iedere poging uiteindelijk gemankeerd. Maar anders dan veel architectonische antwoorden op rouw en verdrietverwerking (zoals een kapel, een gedenksteen, een begraafplaats), lijkt dit gebouw de tegenstellingen die bij rouw komen kijken tot onderwerp te maken: de behoefte aan veiligheid en de onmogelijkheid ervan; een actieve houding jegens en een onderworpenheid aan verdriet; een tijd afbakenen voor iets wat nooit af is. In die zin blijft het werk zichzelf en zijn eigen functie als rouwoord constant bevragen.
Afbeeldingen van ontwerp:
het gebouw heeft iets weg van een rechtop gezette grafsteen met een doorkijkje
raam van de tweede verdieping
zijaanzicht
de tweede verdieping is alleen toegankelijk via de heuvel buiten
door het raam en de deur op de tweede verdieping valt het licht op de muur