Het inkleuren van grafieken
Eva van der Graaf
Apathie: psychische ongevoeligheid; onverschilligheid, lusteloosheid.
‘We have to do something is usually an expression of incapacitation, or at least uncertainty.’ In zijn nieuwste boek, We are the weather (2019), adresseert Jonathan Safran Foer een herkenbaar gevoel van verlamming. We lezen verontrustende koppen over uitstervende soorten en kijken ontsteld naar de beelden van de Amazone die brandt. Maar dan, wanneer die weer verdwijnen, er niet zijn, gaan we over tot de orde van de dag - oja, straks nog een interview voorbereiden.
Volgens Foer vormen niet zozeer klimaatsceptici het grote probleem in de aanpak van de klimaatcrisis, maar degenen die de wetenschappelijke bevindingen wel degelijk onderschrijven en ervan overtuigd zijn dat er iets moet gebeuren, om vervolgens gelaten door te gaan met het leven. De klimaatcrisis, aldus Foer, lijdt aan de kwalificatie ‘over there’. Gegoten in grafieken en tabellen en verkondigd in voorspellingen over centimeters, ppm en graden celcius, is de klimaatcrisis vooral een abstract probleem: allemaal waar, allemaal verschrikkelijk - maar moeilijk invoelbaar.
Foer wijst op verschillende situaties waarbij het doen en laten van (kleine) individuele handelingen wel degelijk bijdragen aan een groter goed dat een simpel mensenleven ontstijgt. Sommige alledaags (opzij gaan voor een ambulance), sommige groots (mensen die auto’s optillen als hun geliefde daaronder ligt). Een ander voorbeeld vindt Foer in de geschiedenis: tijdens de Tweede Wereldoorlog werden lichten in steden aan de Amerikaanse oostkust in de avonduren gedoofd om schepen veilig de haven uit te loodsen, buiten het zicht van Duitse onderzeeërs. Ondanks dat de oorlog woedde op een ander continent (‘over there’), ontbrak het toen niet aan een gevoel van urgentie.
De overtuiging ‘we moeten iets doen’ omzetten in een werkelijk ‘iets doen’ vereist, aldus Foer, gevoel. En aan gevoel ontbreekt het als het op de klimaatcrisis aankomt; die blijft, hoe waarachtig we de grafieken ook vinden, een crisis op afstand, een ver-van-mijn-bed-show.
‘Ze hadden dichters moeten sturen, die konden de grootsheid van wat we zagen misschien veel beter begrijpen’, zegt voormalig astronaut Frank Borman in een documentaire. Hij vormde samen met twee andere astronauten de bemanning van de Apollo-8 in 1968. Deze missie maakte onderdeel uit van de reeks maanmissies van de NASA. Een jaar na Apollo-8 zou Neil Armstrong zijn voetafdrukken achterlaten op de maan. Hoewel het tijdens deze missies dus allemaal om de maan draaide, werd over de Apollo-8 missie achteraf wel gezegd dat het niet zozeer de maan was die werd ontdekt, maar de aarde.
‘Wow, that’s pretty. You got a color film, Jim?’, klinkt het op de geluidsopnamen uit de capsule. Niet zonder enig gestuntel legden de astronauten het moment vast. Nooit eerder was de aarde te zien van zo’n grote afstand; een afstand die in staat stelde de aarde waar te nemen als bol. En wat voor bol, of liever, bolletje: een helderblauwe knikker, scherp afgetekend tegen een onnoemelijk groot donker. En zo zagen drie mannen vanuit een krappe cabine niet de zon opkomen, maar deze blauwe knikker. Het resulteerde in de befaamde Earthrise-foto.
Helemaal alleen in het duister, zo helderblauw, anders dan al het andere. Het beeld ontroerde: de aarde als kwetsbaar en eenzaam. Maar ook prachtig, fier en onafhankelijk. Van de foto wordt wel gezegd dat deze de milieubeweging sterk bevorderde. Uit de foto spreekt een moreel appel: mens, zorg voor je thuis. Bovendien had de foto een groot verenigend effect: alle conflicten daargelaten, we zitten allemaal samen op deze prachtige blauwe knikker - en er blijkt geen andere plek waar we naartoe kunnen.
Na terugkeer op aarde, schrijft Foer, gooiden de verschillende bemanningsleden van Apollo-missies het over een andere boeg: één werd priester, een ander wijdde zijn leven aan vrijwilligerswerk en meditatie, weer een ander deed onderzoek naar het menselijk bewustzijn. Het zien van de aarde van zo’n grote afstand brengt iets teweeg, verandert je. Het werd het overview effect genoemd: een hernieuwde bekrachtiging van waardering voor de schoonheid van de aarde, meer overtuiging van haar kwetsbaarheid en van de noodzaak haar te beschermen.
Enigszins paradoxaal is het overview effect wel: ‘While everyone knows we live on earth, you can only believe it by leaving.’ En dat paradoxale is herkenbaar, illustreert Foer met een anekdote. Zijn broers en hij werden, allen afzonderlijk, door een kunstenaar gevraagd het ouderlijk huis waar ze samen waren opgegroeid zo gedetailleerd mogelijk te omschrijven. Na afloop maakte de kunstenaar een tekening van elk van de huizen. Het huis van Foer had twee verdiepingen, die van zijn broer drie. Zelfs het meest bekende blijkt ons vreemd.
Misschien zijn we simpelweg niet zo bedraad of reikt ons voorstellingsvermogen niet ver genoeg om de grafieken en tabellen in te kleuren. Of kunnen we het misschien wel, maar hebben we een nieuwe Earthrise-foto nodig, een verse ervaring van het overview effect? De gigantische afstand maakte de aarde zichtbaar in al haar kwetsbaarheid; nu zitten we vast in langetermijnvoorspellingen, in variabelen, in abstractie. Toen bracht overzicht kwetsbaarheid; het overzicht dat grafieken bieden brengt verlamming. Misschien zou de nieuwe Earthrise kunnen ontstaan door haar inverse. Niet, zoals de astronauten deden, door afstand te nemen - de aanpak van de klimaatcrisis lijkt juist te lijden onder de mate van overzicht -, maar door in te zoomen op onze omgeving in het hier en nu.
Het literaire genre wellicht, kan ons helpen om de grafieken in te kleuren, de toekomstige generaties te laten spreken - een stem die zich richt tot ons in het hier en nu. En dan bij voorkeur niet in de vorm van onheilspellende, dystopische verhalen over het einde der tijden - dat zou neerkomen op abstractie bestrijden met nog meer abstractie. Maar door het alledaagse, dat waar wij ons mee omringen, niet ten prooi te laten vallen aan de vergetelheid.
Een voorbeeld is Zadie Smiths Elegy for a Country’s Seasons:
‘The weather has changed, is changing, and with it so many seemingly small things - quite apart from train tracks and houses, livelihoods and actual lives - are being lost. It was easy to assume, for example, that we would always be able to easily find a hedgehog in some corner of a London garden, pick it up in cupped hands, and unfurl it for our children - or go on a picnic and watch fat bumblebees crawling over the mouth of an open jar jam. Every country has its local sadnesses.’
Het bekende, ons thuis, écht zien, daar hebben we verbeeldingskracht voor nodig. ‘Ze hadden dichters moeten sturen’, zei de astronaut. Of de dichters nu vooral hier willen blijven, op aarde, om ons te helpen herinneren.