CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Beschouwing

Terugkeer naar... Rood Paleis (1932) – Herhaling bij F. Bordewijk

Femke van Hout en Emile Smits


‘De rook was weinig doorzichtig, sterk aromatisch. Hij deinde nauwelijks bij het opengaan van de deur. De ijle was hing van muur tot muur aan fijne lijnen in de kamer. Ze deinde nauwelijks.’


Met deze passage opent F. Bordewijk zijn eerste volwaardige roman. De woordelijke herhaling van het nauwelijks deinen is verrassend en haalt de lezer even uit zijn ritme. Maar deze heeft een duidelijke functie; zonder dat de ervaring van de bezoeker expliciet gethematiseerd wordt, weten we hoe benauwend het voor hem in die kamer moet zijn. Dit is een van de vele manieren waarop Bordewijk herhaling inzet. De herhaling maakt niet alleen de beleving van de personages invoelbaar maar geeft ook een heel specifieke kleuring aan de leeservaring.


De ondertitel van Rood Paleis luidt ‘Ondergang van een eeuw’. Hoofdthema is de negentiende eeuw die maar niet ten onder lijkt te willen gaan, die doorsleept tot in de volgende eeuw. Moe, decadent, wegkwijnend, ziek – een eeuw die technische vooruitgang maar geen bijpassende idealen voortbracht. Het bordeel Rood Paleis vormt de spil in het verhaal. Het belichaamt het verval van de eeuw, dat zich ook weerspiegeld ziet in Amsterdam en zijn inwoners. 


De stad heeft, zoals in veel van Bordewijks werk, een belangrijke rol. Niet zozeer als decor waartegen het verhaal zich afspeelt, maar eerder als personage. De stad als levend wezen, met zijn ratjetoe aan schone en infecte grachten, statige panden, smerige sloppen. Alsof je naar een toneelstuk kijkt waarbij het decor met het verhaal mee-ontwikkelt, treden de protagonisten in een niet-woordelijke dialoog met de stad.


Het verhaal begint als Tijs Herdigein zijn oude schoolmakker in Amsterdam opzoekt. Teruggekeerd uit Indië stapt Tijs nu pas de eeuw in, nog niet aangetast door diens ziekte. Hardwerkend, een ondernemer gehinderd door twijfels noch ideeën, in zijn eigen ogen ‘een kerel uit één stuk’. De rottende eeuw is vleesgeworden in zijn jeugdvriend, de impotente Henri Leroy. Hij behoort tot de stand der heren. Levend op de zak van zijn succesvolle vader, is hij slechts decor. Zijn bestaan kent geen enkele urgentie; hij is een schaduw die bespiegelt maar zelf nooit handelt, al snorstrijkend fantasieën spuiend met de levensloop van een zeepbel. Wat hen beiden verbindt, is Rood Paleis, bestierd door de imposante mevrouw Doom. Zij en haar bordeel leven van de machthebbers, de heren. Ze is ondernemend, heeft een bedrijf en ambities, maar is tegelijkertijd onlosmakelijk verbonden met het lot van de eeuw. Als die valt, valt zij ook.


De ziekte en het verval van de eeuw komen in Bordewijks beschrijvingen in steeds nieuwe gedaantes terug. Herhaling lijkt het structurerende principe achter het boek te zijn. De openingspassage is daarom exemplarisch. De herhaling wordt op verschillende niveaus toegepast: dit gebeurt zowel op tekstueel niveau, door bepaalde zinnen en zinsdelen woordelijk te laten terugkeren, als op verhaalstructurerend niveau, door bepaalde personages, handelingen en plekken steeds op een andere manier te beschrijven. Hierdoor wordt alles levendiger, complexer, tastbaarder.
Het vaakst wordt teruggekeerd naar Rood Paleis. Het gebouw, in wezen niets meer dan een smerig bordeel aan een verlepte gracht, wordt in Bordewijks wereld een veelzijdig personage dat verschillende stemmingen en verschijningsvormen kent. Eerst een sombere verschrikking, lakbruin in het laatste daglicht. Later lullig door de nietsontziende zomerzon, een militair die in de houding en tevens in zijn ondergoed staat. Dan feestelijk uitgedost in galakleding, fonkelend in de winternacht.
Ergens doet het denken aan het impressionisme van Claude Monet. Hij maakte wel dertig schilderijen van de kathedraal van Rouen, steeds in verschillende weersomstandigheden maar vanuit een vergelijkbaar gezichtspunt. Het resultaat is een verzameling portretten die allen met hun eigen kleurenpalet een andere sfeer en indruk weergeven. Hij doet hiermee iets traditioneel hermeneutisch; door de kathedraal steeds opnieuw te bevragen, lukt het Monet diens wezen beter te vatten dan een bouwtekening ooit zou kunnen.


Op een bepaalde manier gaat ook Bordewijk impressionistisch te werk; zijn stijl legt meer nadruk op beleving dan natuurgetrouwe nabootsing van de werkelijkheid. Zo wordt er steeds opnieuw, vanuit het perspectief van verschillende personages, de indruk of stemming van een situatie weergegeven. Iedere herhaling voegt nieuwe informatie toe, terwijl wat terugkeert steeds meer lading krijgt. Zoals Henri’s al te gecultiveerde snor of Mevrouw Dooms fascinatie voor het spel van vlammen, het grijnzen van haar paardengebit. Wat herhaald wordt, beklijft.


Toch volgt Bordewijk met zijn herhaling niet de traditionele hermeneutische cirkel, waarbij ieder willekeurig moment startpunt kan zijn. In de traditionele hermeneutiek wordt het wezen gevat in een circulaire beweging zonder begin of einde. Bij Monet maakt het daarom niet uit welke kathedraal je eerst ziet, terwijl er bij Bordewijk sprake is van een duidelijke opbouw. De manier waarop Rood Paleis voor het eerst aan Tijs Herdigein (en de lezer) verschijnt is sterk gekleurd door de feeërieke fantasmen van Henri. Het werkt als inoculatie: hoewel het daadwerkelijke bordeel niet kan tippen aan de fantasie, krijgt het een aura van grootsheid die er anders niet was geweest.


Daarnaast werken de herhalingsreeksen van Bordewijk toe naar een climax. Het einde van iedere reeks ligt al in herhaling besloten. Zo ook met Henri, de ultieme verpersoonlijking van de eeuw. Net als de eeuw waar steeds nieuwe jaren, maar geen nieuwe ideeën aan toegevoegd worden, is hij puur decor. Er wordt dan ook nooit echt iets nieuws over hem vermeld. Het telkens benadrukken van zijn leegheid geeft het gevoel dat er iets afschuwelijks te gebeuren staat: gevuld met niets dan lucht lijkt hij op knappen te staan. Als de eeuw dan eindelijk uitbarst in het daverend geweld van de Eerste Wereldoorlog, schrijft Henri zich in bij het vreemdelingenlegioen. Als Hendrik Lorrewa valt hij onder de kogel.


Ook Keetje Doom, die leeft van de heren en meewerkt aan hun ondergang, beleeft met de val van de eeuw haar einde. Zij is het meest complexe personage. We ontdekken steeds verschillende rollen die ze speelt, verschillende maskers die ze draagt. Nu eens is ze een ‘overweldigend sombere verschijning’ in de bordeelnacht, een demon, ‘nauwelijks mens’. Dan een huismoeder, grollend met de pensionaires. En soms een dame van de wereld, een zakenvrouw. Ook haar einde ligt in de herhaling besloten; achter haar gemaskerde verschijning voorvoelt ze haar eigen noodlot. Haar bordeel is een theater voor de heren die zelf de decorstukken vormen. Als het doek valt en de eeuw uit futloosheid zijn laatste adem uitblaast, verschijnt zij nog een laatste keer ontmaskerd, zonder geblanket gezicht of kunstgebit. De parasiet sterft met de gastheer.


Op momenten waar de lezer de climax al te zeer voelt aankomen, balanceert Bordewijk op het randje van het clichématige. Het tot in den treure herhaalde snorgestrijk van Henri doet bijvoorbeeld al te sterk vermoeden dat deze zijige knevel het onderspit gaat delven. Toch doet het constante spelen met de vlammen van mevrouw Doom niets af aan het verrassende van de ontknoping.
Rood Paleis kent namelijk de ultieme climax; het bordeel gaat net als de eeuw in daverende vlammen op. Zijn laatste, onnoemelijk rode verschijning overtreft zelfs Henri’s stoutste fantasieën: ‘…een extra vorstelijk gala. Hij zag versierselen die hij nooit had gezien. Een rode cocarde knalde open opzij aan de helm. De helm werd getooid met een rode pluim en struisveren…’ Het past precies bij het groteske van de rest van het boek; gewaagd, op het randje, maar daarmee grandioos.