Weledelgeleerde heer Koestler,
Johan van Banning
Amsterdam, herfst 2019
Weledelgeleerde heer Koestler,
Als u zou weten in welk rijtje u verschijnt als ontvanger van deze brief zou u waarschijnlijk raar opkijken: Kant, Wittgenstein, De Beauvoir… Koestler? Maar toch: kloppen wij filosofen onszelf niet zo vaak op de schouder voor het verder kijken dan onze neus lang is? Dus ook voorbij de grote namen in de handboeken en oppervlakkige betitelingen als essayist of schrijver. Ook (of juist) vergeten denkers verdienen zo nu en dan wat aandacht. Want, spijtig maar waar, vergeten bent u: misschien niet zozeer als auteur van onder andere Darkness at Noon (1940) dan toch wel als wetenschapsfilosoof. In deze brief wil ik daarom niet zozeer uw schrijverscarrière bespreken. U heeft een flink aantal romans geschreven dat meer aandacht verdient, maar dat is voor een andere keer. Ook uw soms wat esoterische ideeën over parapsychologie wil ik (in uw voordeel) niet teveel oprakelen, hoewel dit een aantal prachtige momenten schijnt te hebben opgeleverd (George Orwell werd op een onbewaakt moment overgehaald om deel te nemen aan een levitatie-experiment).
Nee, wat mij vooral benieuwt is dit: waarom laat een in zijn eigen tijd succesvol schrijver alles vallen om zich vol overtuiging te storten op die meest merkwaardige, eenzame en autistische vorm van zelfkastijding: de wetenschapsfilosofie? Uw theorie is er ondanks (of dankzij) een gebrek aan gespecialiseerde training in ieder geval niet minder ambitieus om geworden: de elementaire onderdelen van alle biologische en sociale systemen (‘Holons’) stonden volgens u op een gelijksoortige manier in een wederkerige relatie met het geheel (‘Holarchieën’) waarvan zij deel uitmaakten. Op ieder subniveau van deze Holarchieën was sprake van autonomie die niet te reduceren was tot de delen van het systeem. Creativiteit, op het niveau van de kunstschilder of op dat van het embryo, zou alomtegenwoordig zijn in de natuurlijke en sociale wereld. Uw tijdgenoten waren helaas minder romantisch ingesteld, en een warme ontvangst was uw werk niet gegeven. De notie van schrijvers en dichters die zich geloofwaardig inlaten met wetenschappelijke discussies was ook in uw tijd al niet meer in de mode. Wat bezielde u dan in vredesnaam om uw tijd in de wetenschapsfilosofie te steken?
Na het lezen van enkele passages uit uw biografie heb ik het idee u wel al wat beter te begrijpen. Na als overtuigd communist de horror van de Spaanse burgeroorlog te hebben meegemaakt en kennis te hebben genomen van de showprocessen in Moskou van de jaren dertig, besloot u het totalitarisme de rug toe te keren. Dat mensen tot zulk handelen in staat konden zijn, heeft u ook als thema in uw romans behandeld. In het al eerder genoemde Darkness at Noon laat u de hoofdpersoon, de tweede man van een communistische revolutie in een fictieve staat, zijn kameraden en geliefden opofferen in de overtuiging dat dit ten dienste van de onvermijdelijke voortgang van de geschiedenis is. Als uiteindelijk het moment aanbreekt dat hij zelf aan de revolutie wordt geofferd, is er een moment van twijfel. Was hij dan misschien toch geen instrument van de revolutie? En was hij dan niet toch fout in het verrichten van al die gruweldaden? Uiteindelijk komt hij echter tot de diep cynische conclusie dat meewerken aan zijn eigen showproces de enig logische eindsom van de premissen van zijn wereldbeeld is. Een aanklacht tegen alle pogingen om in de wetenschap de menselijke verantwoordelijkheid op te heffen. Tegelijkertijd was in uw beleving het determinisme dat aan het denken van Marx ten grondslag lag, onder de schuilnaam van reductionisme en behaviorisme in de biologie en psychologie opnieuw bezig aan een opmars. Geen ruimte meer voor romanciers en dichters, geen ruimte meer voor menselijke creativiteit en verantwoordelijkheid, enkel nog maar voor genen en disposities.
Daarom vermoed ik uw bijdrage aan de wetenschapsfilosofie, en misschien ook de parapsychologie, voor een groot deel te kunnen verklaren als een poging weerstand te bieden aan deze tendensen. U zag dat deze stromingen afhankelijk waren van een onderliggende metafysica, een metafysica die het gevaar met zich meebracht het individu slachtoffer van de noodzakelijkheid te maken. Als u een eigen theorie over het bedrijven van wetenschap kon ontwikkelen, kon het tij misschien gekeerd worden. Aldus bond u dapper, als romancier zonder noemenswaardige academische accreditatie, de strijd aan met de gevestigde wetenschap.
Zoals gezegd, het verliep dus niet helemaal volgens plan. Hoewel de meeste lezers niet afkerig zullen zijn geweest van de onderliggende motivatie, zal uw wetenschapsfilosofische werk waarschijnlijk minder bekeerlingen hebben opgeleverd dan uw fictie. Maar als mijn inferentie over uw motivatie juist is, dan is dat denk ik niet zo van belang: de grote antwoorden op de fundamentele vragen over de aard van de werkelijkheid of de menselijke vrijheid gaan we in uw filosofische werk niet vinden, maar de boodschap die u daarin tot uitdrukking wilde brengen komt des te krachtiger in uw romans naar voren. Laat mij u daarvoor bedanken, en hopen dat die boodschap even sterk blijft resoneren als in uw eigen tijd. En mocht u bij het lezen van deze brief toch wat teneergeslagen zijn over de receptie van uw wetenschappelijke werk, dan is er nog wel één troost: op de Universiteit van Edinburgh bevindt zich heden ten dage de Koestler Parapsychology Unit, verguisd door het wetenschappelijk establishment, maar reeds bijna 35 jaar productief. Wat wij nuchtere liefhebbers van de menselijke vrijheid en creativiteit daar ook van mogen vinden, de schaduw van uw werk lijkt verder te reiken dan uw faam doet suggereren.
In afwachting van uw reactie verblijf ik,
Johan van Banning.