CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Interview

Een kleine ontstaansgeschiedenis

Jelle Kingma – medeoprichter Cimedart & Femke van Hout


Op zoek naar bijdragen voor ons jubileumnummer kwamen wij in contact met de heer Jelle Kingma, die in 1969 samen met Theo Kuipers Cimedart oprichtte. Redacteuren Emile en Femke zochten de 85-jarige oud-bibliothecaris op in zijn woonplaats in Groningen om hem een aantal vragen te stellen.

 

Het is koud als we vroeg in de middag aankomen op station Loppersum. Nog enigszins versuft door de lange reis nemen we het typisch Nederlandse landschap in ons op, terwijl onze voeten als vanzelf de dunne stroom mensen naar het eind van het perron volgen. Daar worden we opgewacht door Jelle en Gerrie Kingma, die ons hartelijk de hand schudden.

Even later zitten we met zijn vieren in hun auto. Ze wonen al sinds 1981 in Groningen, vertelt mevrouw Kingma, die ons over de smalle weg tussen de velden door manoeuvreert. Toen kreeg haar echtgenoot, na jaren bij de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam gewerkt te hebben, een baan aangeboden als bibliothecaris bij de Rijksuniversiteit Groningen. In 1991 kochten ze deze boerderij, vervolgt ze terwijl de auto hun erf opdraait. Een enorme schuur met een lemen vloer en een dak van zware houten balken biedt toegang tot het lichte woongedeelte. Eenmaal in Kingma’s studeerkamer is het duidelijk dat we met een vakman te maken hebben; overal staan en liggen boeken, waarvan sommige antiek, hun banden glinsterend in het licht van de naar binnen schijnende zon. En alles, van de zeldzaamste boeken tot oude studiegidsen, is perfect gearchiveerd. 

Zodra Kingma begint te vertellen, wordt duidelijk dat niet alleen zijn studeerkamer maar ook zijn geheugen ongekend rijk en georganiseerd is; namen, locaties, jaartallen en anekdotes buitelen over elkaar heen en vormen een levendig beeld van vervlogen tijden. Wie beter te raadplegen over de geschiedenis van ons blad en de filosofiefaculteit dan dit levende archief? Onder het genot van een kop thee spreken wij met hem over de oprichting van Cimedart, het reilen en zeilen op de faculteit, en worden wij er nogmaals aan herinnerd dat Cimedart van origine toch echt met een ‘t’ op het eind wordt uitgesproken.

 

Waarom bent u filosofie gaan studeren? Hoe was de faculteit georganiseerd in die tijd?

‘Nou, dat wilde ik gewoon studeren! Ik had mijn licht wel opgestoken bij andere studies, maar filosofie was het echt voor mij. In ‘59 schreef ik mij daarom samen met twee anderen in voor filosofie bij de Universiteit van Amsterdam. Filosofie was destijds echter onderdeel van letterenfaculteit. Er was geen apart filosofieprogramma; alles werd zo’n beetje geregeld door een klein aantal hoogleraren. En die hoogleraren schrokken zich een hoedje toen ze plots drie voltijd studenten kregen: opeens moest er een filosofieprogramma komen. Het was daarom allemaal een beetje geïmproviseerd. Pas vier jaar nadat ik begon, in ‘63, werd de Centrale Interfaculteit opgericht.’

 

Cimedart staat voor Centrale Interfaculteit MEDedelingen en ARTikelen. Maar we moeten bekennen dat wij als redacteuren erg weinig weten van de Centrale Interfaculteit… Kunt u ons hier iets meer over vertellen?

‘Nou, het was duidelijk dat er een soort sturing moest komen. De Centrale Interfaculteit was een centraal orgaan dat het filosofieonderwijs in de verschillende faculteiten moest gaan verzorgen. De CI had ook een sociale functie; deze moest mensen met elkaar in contact brengen, zodat ze met elkaar konden overleggen, elkaar konden inspireren…

Een jaar na de oprichting van de CI, in ‘64, werd analytisch filosoof Frits Staal benoemd als hoogleraar. Hij kreeg de taak om een duidelijk filosofieprogramma op te zetten. Hij trof op de UvA een zeer geïmproviseerd geheel aan. Er bestond een grote kloof tussen de paar hoogleraren die de dienst uitmaakten en de rest van de wetenschappelijke staf, die niets te vertellen had. Vakken werden zo’n beetje uit de mouw geschud, benoemingen werden bekokstoofd door een paar mensen…’

 

Dat klinkt inderdaad niet erg georganiseerd…

‘Dat is me nog het meest bijgebleven. Het eindeloze gehakketak over benoemingen… en natuurlijk de eeuwige richtingenstrijd tussen Alpha en Bèta. Er waren flink wat conflicten hoor… Zo kon Jan Aler, hoogleraar esthetica en cultuurfilosofie, het zó slecht met zijn collega’s vinden dat hij een eigen instituut oprichtte. Daar had hij het tenminste zelf voor het zeggen. Zo kwam er het instituut voor esthetica, met een eigen staf en een eigen bibliotheek. Ik moet zeggen, dat heeft Aler goed gedaan. Dat is een heel mooie vakbibliotheek geworden. Toch bleef esthetica vooral een randvak, wat voor Aler nogal pijnlijk was. De belangstelling lag toch vooral bij analytische filosofie. Aan de andere kant had je de hele vergaarbak van het instituut voor filosofie met al die verschillende vakken, richtingen, opvattingen... en dat hing ook als los zand aan elkaar. 

Er kwam toen vooral vanuit de studentengroepen de roep om alles te moderniseren, te democratiseren. Het werd duidelijk dat er iets moest veranderen, ook omdat de studenten het zelf niet meer pikten. Het waren turbulente tijden.’

 

Doelt u op de studentenprotesten en de bezetting van het maagdenhuis?

‘Inderdaad. De roep om democratisering van het onderwijs, de vraag naar de verhouding tussen de universiteit en de maatschappij, de rol van filosofie hierin… dit alles begon halverwege de jaren ‘60 te spelen. De Provo’s bestonden al in ‘66 en hielden optochten rondom het Lieverdje, het standbeeldje op het pleintje voor de Athenaeum boekhandel. Er waren veel conflicten met de politie. In ‘69 volgde de bezetting van het Maagdenhuis. Op een gegeven moment kon daar niemand in of uit. Overal stond politie. Toen is er vanuit de universiteitsbibliotheek een luchtbrug aangelegd om de studenten van voedsel te voorzien.

Als reactie op deze bewegingen veranderde er het een en ander op de UvA. Er kwam meer inspraak van onderaf en voor het eerst konden docenten ook door studenten beoordeeld worden. Helaas viel de democratisering ook wel wat tegen. De Algemene Vergadering werd bijvoorbeeld alleen door politiek betrokken docenten en studenten bezocht. Meestal waren er niet eens genoeg mensen aanwezig om een stem uit te brengen.’

 

We schrikken op als er op de deur wordt geklopt. Mevrouw Kingma komt binnen met thee en koekjes. Even komt ze erbij zitten en haalt ze met haar man herinneringen op: aan de tijd dat zij werkzaam was bij de subfaculteit psychologie als secretaresse en bibliothecaresse van de vakgroep methodeleer; aan de keren dat zij meeprotesteerde met de Dolle Mina’s; aan hun trouwerij, waarvoor ze ‘even langswipten’ bij het stadhuis met maar een paar vrienden als getuigen; aan Kingma’s eerste baan bij een antiquariaat; aan zijn tijd als studieadviseur… 

 

U was studieadviseur? 

‘Ja dat klopt. Omdat de democratiseringsbewegingen veel nadruk legden op de rol van filosofie in de maatschappij, inspireerde dit veel mensen om filosofie te gaan studeren. Als studieadviseur was ik voor hen het eerste adres. Harry Mulisch kwam op een gegeven moment ook langs. Ja, om het papiertje op te halen. Zo waren er meer hoor… het was ook allemaal een beetje ongeorganiseerd. Er waren strenge docenten, die vonden dat je het hele programma moest doorlopen, en docenten die dachten: kan wel. Maar goed, Mulisch kwam bij mij, en ik gaf informatie over de toegang tot de studie: eerst colloquium doctum, daarna de drie aanvullende tentamens ter vervanging van het kandidaatsexamen, daarna het doctoraal examen... Nou, dat was bij Mulisch tegen het zere been. Dus hij naar Staal, die zou het wel even regelen. Maar toen greep Aler in. De heer Mulisch moest toch echt de tentamens doen, vond hij. Toen is Mulisch wel mooi de deur uitgelopen… Maar zo was niet iedereen hoor. Er waren vooral veel mensen die heel aarzelend waren, en die moest je dan een beetje stimuleren. Veel mensen zonder academische achtergrond, kunstenaars, mensen uit boekhandels…

Daarnaast kreeg ik veel studenten op mijn spreekuur die wilden weten hoe het reilde en zeilde op de faculteit. Daar was eigenlijk te weinig informatie over. Ik durf wel te zeggen dat ik toen degene ben geweest die heeft gezegd: er moet een faculteitsblad komen.’

 

Dus zo is Cimedart geboren?

‘Ja, er ontstond het idee om zelf een blad op te richten waarin we alle regelingen en langlopende informatie met de studenten en docenten konden delen. Ik was ook een beetje idealistisch: ik hoopte dat het ook een plek zou zijn waar artikelen konden worden gepubliceerd, waarin studenten ook aan het woord konden komen. Zij waren er natuurlijk nog niet aan toe om te publiceren in de professorenbladen. Zo konden wij hen misschien een platform bieden.

Theo Kuipers - de adjunct-secretaris van de faculteit - ik en later Hans Swart vormden samen de redactie. Theo heeft de naam bedacht. Tien jaar geleden, toen Cimedart veertig jaar bestond, schreef hij een stuk voor het toenmalige jubileumnummer. Maar omdat hij dat blijkbaar was vergeten, vroeg hij voor hij het stuk inleverde aarzelend aan mij: ‘was ik niet degene die die naam heeft bedacht?’ Dat moest hij even verifiëren. Dus zo zag, in begin ‘70, de eerste Cimedart het licht.’

 

Hoe was de redactie van Cimedart destijds georganiseerd? Hoe kwamen jullie aan de informatie en artikelen?

‘Eerlijk gezegd stelde de redactie toentertijd nog niet zoveel voor. Het was voor mij, Theo Kuipers en Hans Swart eigenlijk een uitvloeisel van ons werk. We hadden dus geen wekelijkse redactievergadering zoals jullie nu (lacht). In het begin ging het ook vooral om informatieverspreiding. De artikelen die daarnaast in het tijdschrift verschenen waren daar min of meer toevallig. Wat er in de eerste jaren in Cimedart kwam, kwam daar via-via. Soms schreven we zelf artikelen. Ik weet nog dat ik een serie over het filosofieonderwijs heb geschreven. En wat grappig, dat was ik helemaal vergeten... hier staat een lang artikel in over de oude diamantslijperij… daar zat de faculteit destijds, op die Nieuwe Achtergracht. Daarvóór zaten we in de Oudemanhuispoort en toen heette het nog Seminarium... Philosophisch Seminarium, met twee keer ph. Ik heb het bordje later van de deur geschroefd, dat heb ik nog wel ergens. Wacht even hoor...’

 

We kijken toe terwijl Kingma in een la rommelt. Het is ongelooflijk hoeveel hier bewaard ligt. Oude studiegidsen, een faculteitsbordje, tijdschriften van de Kritiese Universiteit… allemaal maken ze het verleden letterlijk tastbaar. De zon draait aan het raam voorbij terwijl we deze artefacten al pratend door onze handen laten gaan. Ook de eerste paar nummers van Cimedart worden doorgebladerd. 

 

Het zag er toen wel heel anders uit dan nu… hoe werden die artikelen destijds samengevoegd?

‘Och, als ik nu die nummers weer bekijk, geneer ik me eigenlijk. De vormgeving had op zijn zachts gezegd wel wat beter gekund. Toentertijd zette de secretaresse alle kopij op stencils en draaide deze af. Het was allemaal een beetje onbeholpen, een beetje doe-het-zelf. En ook qua indeling had ik het wel anders willen doen zie ik nu. Hoe bedenk je het: een Russell-herdenking op de voorpagina. En twee artikelen, niet eens zulke kleine, over mathematische logica in één nummer. Dat is natuurlijk ook dwaas!’

 

Hoe werd Cimedart op de faculteit ontvangen? Waren er veel reacties?

‘Niet echt, omdat het blad eigenlijk nooit een eigen standpunt innam. We gaven vooral formele informatie en daar kon je nou niet echt een mening over hebben. Dat was ook niet de bedoeling; als we allerlei politieke meningen zouden gaan verkondigen, zouden we waarschijnlijk snel op het matje worden geroepen.

Het was wel heel leuk dat er langzaam maar zeker steeds meer opiniestukken en artikelen in Cimedart verschenen. Zo herinner ik mij een interview uit 1970 met Maarten van Nierop, die later de leerstoel filosofie van kunst en cultuur zou bekleden. Dat was niet alleen voor de studenten maar ook voor de docenten erg interessant. Maar er waren ook veel docenten die er nooit een poot aan vuil hebben gemaakt. Er kwamen verder steeds meer stukken die op elkaar reageerden. En dat ging er soms hard aan toe!

Maar als ik nu naar de nummers kijk, zie ik dat de functie van het blad totaal verschoven is. Er worden helemaal geen mededelingen meer gedaan. Nu is het toch vooral een blad waarin studenten aan het woord worden gelaten. En met de functie is ook de vorm geëvolueerd. Het ziet er zo anders uit nu...’

 

Het is al laat en de boeken om ons heen kleuren goudrood in het avondlicht. Cimedart is door de jaren heen zóveel veranderd, bedenken we, dat je je af kunt vragen of we überhaupt nog voor hetzelfde blad schrijven. Alleen de naam is hetzelfde gebleven, en zelfs die wordt tegenwoordig anders uitgesproken. ‘Ach, ja, jullie zeggen het op z’n Frans,’ zegt Kingma een aantal keer lachend. ‘Maar van Jean-Baptiste weet ik niets. Die stunt kwam na mijn tijd.’ 

Opnieuw klopt mevrouw Kingma op de deur. Ze lacht ons toe als ze ons ziet zitten te midden van een verzameling papieren, boeken en documenten. ‘Als jullie de volgende trein willen halen, wordt het toch echt tijd om af te ronden’, zegt ze. Niet al te lang daarna nemen we afscheid op het station. ‘Ik kijk uit naar het artikel,’ zegt Kingma als hij ons voor het laatst de hand drukt.  

Terwijl de donkere velden achter het treinraam aan ons voorbijschieten, begint het te dagen dat we een flinke taak voor ons hebben: hoe gaan we dit enorm rijke gesprek omvormen tot één functioneel artikeltje? Het voelt vreemd om over de toekomst te praten; even waanden we ons in een andere wereld, alsof we naast een uitstapje naar Groningen een kleine reis terug in de tijd hebben gemaakt.