Wij
Veronica Baas
Wij Hollanders
constateren
-
Wij Hollanders hebben evenveel rechten als zij voor een woning. De islam geeft geen recht om voorrang te krijgen op ons.
-
Wij constateren dat dit in Nederland wel zo is. En zien dit duidelijk om ons heen: draag je een hoofddoek, krijg je voorrang In plaatsen, straten, wijken en op het werk. Overal.
-
Wij constateren ook dat zij voorgetrokken worden. Wat wel gebeurt, vooral omdat ze een hoofddoekje dragen.
-
Wij willen niet verder worden gediscrimineerd en achter gezet. Dit gaat te ver. Ook op financieel gebied. Wij betalen alles, zij krijgen alles. En hierdoor zitten wij aan dure lasten en vooroorlogse voedsel- en kledingbanken en dergelijke.
-
Nederlandse winkels gaan weg en buitenlandse winkels komen ervoor terug. Ook dat is discriminatie.
en verzoeken
Wij verzoeken dat de voorrang voor buitenlanders terug wordt gedraaid.
‘Waarom krijgen buitenlanders voorrang op Nederlanders? Dat is toch discriminatie? Alle mensen zijn gelijk. Maar de islam verdrukt duidelijk de tradities in ons land. Wij Hollanders hebben allemaal het recht om gelijk te zijn, de islam heeft geen recht om voorrang te krijgen.’
Met deze vragen leidt Geert Wilders eind 2017 zijn petitie in – hij doet tegelijkertijd aangifte tegen de premier. Die zou zich met zijn beleid schuldig maken aan discriminatie, door vluchtelingen en moslims te faciliteren en de “gewone Nederlander” niet. De woede en de onmacht spatten van de petitie af en het lijkt op het eerste gezicht dan ook tegenstrijdig dat Wilders zo’n expliciet beroep doet op gelijkheid – hij is er immers op uit een bepaalde groep weg te zetten. Voor Max Scheler, Duits filosoof uit het begin van de twintigste eeuw, is dit gelijkheidsideaal voortgekomen uit ressentiment. Ogenschijnlijk is het gelijkheidsideaal een groot succes – het is de norm en de wet – maar als oplossing voor het ressentiment blijkt het weinig effectief. Sterker nog, Wilders gebruikt het hier als een stok om mee te slaan.
Scheler kenschetst ressentiment als de zelfvergiftiging van de ziel, met duidelijke psychologische oorzaken en gevolgen. Het is niet eerlijk verdeeld in de wereld en dit betekent vaak juist dat degenen die aan het kortste eind trekken niet bij machte zijn dat te veranderen. Ressentiment is de waardenverloedering die optreedt als dit onrecht niet verwerkt wordt: de waarden in de vergelijking waren toch al nooit belangrijk (“zij zijn misschien machtiger/mooier/slimmer/rijker – maar daar gaat het niet om in het leven”). Het nare hiervan is dat wanneer je alles als onbelangrijk bestempelt, er ook niets in je eigen leven meer belangrijk is. Dit is verschrikkelijk, want het leven is natuurlijk (letterlijk) waardevol, en dus bouwt er zich een reservoir van onvrede op – eventueel in de onderbuik.
Het gelijkheidsideaal in onze samenleving is het gevolg van dit ressentiment (het maakt niet uit of je mislukt bent, als mens ben je evenveel waard). Nietzsche legt hiervoor de schuld bij het Christendom, maar daar is Scheler – ten tijde van Het ressentiment in de moraal (1912) katholiek – het niet mee eens. De Christelijke liefde, in Nietzsches ogen de grote gelijkmaker, bestaat voor hem wel degelijk, maar werkt anders. Deze liefde ontspringt in de ziel, een bron die uitgeput raakt wanneer de liefde die eruit voortkomt te dun wordt uitgesmeerd. Elke mens omringt zich met concentrische cirkels, met de mensen om wie hij of zij het meeste geeft in de binnenste kringen, vrienden in de cirkel eromheen, dan kennissen, leden van je gemeenschap, landgenoten, enzovoort. Het is niet geheel onmogelijk om liefde te voelen voor de gehele mensheid, maar dit kan alleen als de liefde die uit de ziel stroomt zo groot is dat het de buitenste cirkels bereikt. Dit is wellicht voorbehouden aan de Ghandi’s van deze wereld, maar wanneer de liefde van gewone stervelingen gedwongen wordt zo ver uit te vloeien, dan zullen de binnenste cirkels daaronder lijden. Als iedereen evenveel geliefd moet zijn, is niemand het echt.
Nu zal geen weldenkend mens ervan uitgaan dat je evenveel houdt van iemand in Zuid-Tirol als van je moeder, maar je wordt wel geacht te onderschrijven dat iedere persoon in principe iets (van liefde) waard is. Het is beter om al je landgenoten te waarderen dan alleen die net als jij in de randstad wonen, het is moreel superieur om ook van Europa te houden in plaats van enkel van je eigen land, en het is het allerbeste om van alle mensen in de wereld te houden. Het juiste misschien – maar er zijn er velen die dit niet kunnen opbrengen. Scheler stelt dat ressentiment juist in maatschappijen als de onze zo welig kan tieren, omdat iedereen ongeveer dezelfde politieke en burgerlijke rechten heeft en gelijk behandeld wordt voor de wet. Dit neemt niet weg dat de feitelijke verschillen tussen mensen enorm zijn, wanneer het gaat om hun eigenlijke macht, hun eigenlijke bezit en hun eigenlijke maatschappelijke status. In onze maatschappij heeft ‘iedereen [...] het recht zich met iedereen te vergelijken, terwijl ze onvergelijkbaar zijn.’ Wie zich vergelijkt en de mindere blijkt, heeft grote kans ressentiment te vormen.
Hoewel “de moslims” misschien niet oorzakelijk in verband staan met dat wat het ressentiment veroorzaakte, wordt de potentiële ondertekenaar van de petitie wel gedwongen ze te omarmen op grond van hun gelijkheid, terwijl ze in een ver verwijderde concentrische cirkel vallen. Het opstellen – en ondertekenen – van deze petitie laat zien hoe de furie zich richt op mensen die niet per se verantwoordelijk zijn voor de ongelijkheid en de onrechtvaardigheid die ervaren worden ten opzichte van de rest van de maatschappij.
Dat gelijkheid in onze samenleving zo’n diepgewortelde waarde is, komt in een analyse van Wilders’ petitie dan ook duidelijk naar voren. Scheler zou dit zelfs aanwijzen als een van de waarden die de normen van de ondertekenaars vormgeeft en misschien zelfs hun zelfbeeld bepaalt. Het is deze overtuiging die hen een positief mensbeeld geeft: zij zijn een gelijke behandeling waardig, op basis van hun menszijn. Dit zelfbeeld heeft tegelijkertijd de potentie tot het kweken van ressentiment. Dat ze dit ook daadwerkelijk doen, is aan de omstandigheden te wijten. De ondertekenaars van de petitie zitten in een situatie die bepaalde gevoelens genereert. Het gebrek aan woningen, waar ze geen invloed op hebben. De hogere maandelijkse kosten. Een financiële situatie zo wanhopig dat voedsel- en kledingbanken noodzakelijk zijn geworden. In geen van deze gevallen is de gedupeerde bij machte een tegenreactie te uiten; het is onmogelijk wraak te nemen. De gedwongen onderdrukking hiervan voedt de wraakimpuls totdat het een diep verlangen wordt; chronische onvrede. Het maakt niet meer uit of het object van haat enige relatie heeft met de oorzaak van het leed: ressentiment is er niet op uit iets op te lossen, maar om te fulmineren en haat te vermeerderen. De roes die dit oplevert, verzacht de pijn van de knagende zinloosheid van het bestaan misschien enigszins. In dit geval is het object van haat en afgunst de moslimbevolking van Nederland. De aanwezigheid van moslims in Nederland is een verstoring van de concentrische cirkels van de ondertekenaars. Niet in een van hun binnenste ringen (tenzij er iemand in de familie trouwt) maar wel van een van de cirkels daarbuiten, zoals hun straat, of hun stad, of hun nationaliteit. De verstoring van een cirkel is urgenter naarmate er minder echt contact is met de nieuwkomers. Want binnen de cirkel van de straat zijn de moslims ook individuen van wie direct gehouden kan worden, terwijl een cirkel waarvoor de liefde toch al relatief abstract was (zoals vaderlandsliefde) ook makkelijker door abstracties als vooroordelen verstoord kunnen worden.
Het gelijkheidsideaal komt voort uit ressentiment – en hoewel het op staatsniveau juist emancipatoire potentie heeft, blijkt het in de praktijk juist een stok om mee te slaan. Zo bezien is het niet raar dat Wilders juist gelijkheid aanroept om te kunnen discrimineren.