CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Sehr geehrte Herr Wittgenstein


                                                                                                          Amsterdam, herfst 2018


Sehr geehrte Herr Wittgenstein,


Wij schrijven u een brief. Hij snelt u
achterna maar zal u niet bereiken.


In zes korte zinnen omschrijft u een kever in een doosje. Binnen één aforisme maakt u korte metten met elke vorm van mentalisme: ons interne beeld is van generlei belang voor de betekenis van woorden; slechts hoe ze gebruikt worden legt de betekenis vast. En ik weet dat u op een objectieve betekenis doelt, en niet op een associatieve. Maar ik kan het niet laten bij taalspelen aan gedichten te denken, nu in het bijzonder aan dit van L.F. Rosen.

Dat deze brief niet aankomt, daar kan ik mee leven, maar enige schroom bij het publiceren voel ik wel. Als zij-instromer in de filosofie heb ik uw Tractatus handig weten te vermijden, en de paar hoofdstukken uit de Untersuchingen die ik heb gelezen geven me nauwelijks recht van spreken. Maar toch ben ik gefascineerd – en daarin sta ik niet alleen. Bij leven was u onbegrepen en na uw dood eerlijk gezegd vaak nog steeds, maar u werd wel het middelpunt van een cultus die ook op mensen die verder niet zo filosofisch zijn angehaucht een grote aantrekkingskracht uitoefent. De schoonheid zal wel in de onbegrijpelijkheid schuilen.

Hij zal zoekraken, gevonden worden
en weer zoekraken. Dan stoffig worden en
tenslotte in vuur vergaan.


Dankzij het grote fortuin van uw familie is uw ouderlijk gezin niet in de Holocaust vergast en verbrand. Hoewel misschien een dieptepunt, was het bepaald niet de eerste keer dat het lot de uwen slecht gezind was. Drie van de broers die zelfmoord pleegden, uw broer Paul, die concertpianist was en zijn arm verloor aan het Russische front, de familievetes, de ongelukkige zussen, de kanker, de wijdverbreide gekte, die bij zo ongeveer iedereen op de loer lag en bijna even vaak de kop op stak.

Kunt u vuur
lezen? En komen die geelbruine, wind-
gevoelige vlokken dan van pas? Nee,
niets ter wereld brengt hem ooit weer
in zijn oorspronkelijke staat. En al helemaal
niet dichter bij u.


Doet dit ertoe? Ik vermoed dat u zelf niet zoveel waarde zou hechten aan het wel en wee van de filosofen die u las. De kans dat u het af zou doen als roddel en achterklap acht ik groot – u was nogal rechtlijnig. Maar ja, de Auteur mag dan dood zijn, ik wil weten hoe hij stierf. Na het lezen van uw biografie weet ik dat inmiddels: een jaar na een kankerdiagnose ging het toch nog onverwacht snel.

Want hoe dichter hij u
nadert, hoe meer het lijkt of u ons mijdt.


Dus ja, dit doet er toe. En tegelijkertijd natuurlijk helemaal niet. Want hoeveel mensen hebben niet in die diagnose gedeeld, en hoe velen gingen niet toch nog onverwacht. Wat u schreef, maakt u bijzonder. Over de dood bijvoorbeeld: ‘De dood is geen gebeurtenis in het leven. De dood beleeft men niet. Als je onder eeuwigheid niet oneindige tijdsduur, maar ontijdelijkheid verstaat, dan leeft hij eeuwig die in het heden leeft.’

Blijkt het toch nog uit te maken wie de auteur is – normaal gesproken had ik deze tekst als new-age-kul afgedaan, maar nu ik weet dat het uit die onbegrijpelijke Tractatus komt ben ik wel degelijk onder de indruk. Deze wetenschap dwingt mij het citaat serieus te nemen; misschien moet ik het boek toch eens openslaan. Maar nog veel meer ben ik onder de indruk omdat dit citaat me raakt. Ik weet niet of ik moet hopen of het u gelukt is te leven in het heden – omdat uw heden zo vaak zo ontzettend ellendig was. Maar ik hoop zeker dat het troost biedt dat ik, en daarin sta ik niet alleen, uw werk als tijdloos beschouw – dat u in elk geval in uw werk vereeuwigd bent.

Maar ondanks dat een antwoord graag:
hoe was het eerste jaartje eeuwigheid?


Mit den besten aussprechbaren Wünschen,

Veronica Baas