CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Artikel

Tegen de Keer: weg van de auteur

Emile Smits


Na zo’n boek blijft de auteur slechts de keus tussen de vuurmond van een pistool en de voeten van het Kruis.

Jules Barbey d’Aurevilly over À Rebours (Tegen de keer)


In de gelige gloed van laaghangende lampen boven pastelkleurige tafeltjes, net zo plastic en week als de muziek op de achtergrond, staar ik naar het assortiment gefrituurde vormen omvangen van papier en vraag ik me af waar dit nou voor nodig was. Het licht, de kleuren van de wanden en meubilair zijn erop afgestemd om het voedsel net echt te doen lijken. Een pervers negatief van Joris-Karl Huysmans’ Tegen de Keer (1884) – zo schiet me te binnen, de roman die de weg bereidde voor het decadentisme, de stroming die het luxueuze, kunstmatige en het verfijnde tot kunstvorm verhief. Huysmans’ protagonist Des Esseintes liet in zijn zelfverkozen verbanningsoord de wanden bedekken met het licht glanzend oranje-bruin van geplet marokijn, afgezet met een lijst van indigo plinten onder een koningsblauw plafond, omdat deze kleuren harmoniëren in het kaarslicht waarin hij wenste te leven. Maar hier wrijft de gele gloed alle kreukels uit gezichten en geeft het bloedeloze voedsel slechts in contrast een blos van gezonde kleur, in een omgeving die opgewonden trilt tussen kinderklei-kleurige stoelen. Het plastic eten lijkt bijna sappig en voedzaam, zoals omgekeerd Des Esseintes zich omringt met natuurlijke bloemen die er juist uitzien als onechte. Planten alsof de mens stof, papier, porselein en metaal aan de natuur heeft geleend: de Cypripedium, die ‘leek op een klomp of een doosje, waarover zich een menselijke tong spant, met gestrekte tongriem, precies zoals men dat ziet afgebeeld op de platen van medische werken over keel- en mondaandoeningen’, en de Alocasia metallica, een bronsgroene bloem die men aan zou kunnen zien voor een stuk kachelpijp. 

Om me heen kijkend wens ik mijzelf ook een verlaten kluizenaarsoord toe, ver weg van deze troebele blikken boven vette monden. Natuurlijk hoop ik hier niemand tegen te komen. Zij die me kennen weten hoe zeer ik me zou schamen.    

 

De auteur van Tegen de Keer

Met Huysmans’ roman richtte de 19e-eeuwse stroming van het naturalisme zich op de binnenwereld van de mens. Waar Emile Zola, bijna synoniem met deze school, boeken schreef waarin het dagelijks leven met zijn alledaagse zonden zo nauwkeurig en onopgesmukt mogelijk werd weergegeven, creëerde Huysmans een roman zonder intrige met een hoofdpersoon die een uitvergroting lijkt van zijn eigen overgevoeligheid en antipathieën. Huysmans verliet niet alleen de structuur van het naturalisme maar vooral zijn objectiverende, afstandelijke blik: hoewel Tegen de Keer ergens een naturalistische studie van het ziekteverloop van een hallucinerende, geperverteerde edelman blijft, is het ook een lange uitweiding over de interessegebieden van Huysmans als recensent van kunst en literatuur. Huysmans is dan ook eigenlijk nooit een echte naturalist geweest; in tegenstelling tot de afstand die naturalistische schrijvers tot hun onderwerpen bewaarden was ook het werk dat aan Tegen de Keer vooraf ging amper verholen autobiografisch. 

 

Het biografische in de roman

Er schuurt iets in de verhouding tussen de autonomie van een werk en het leven van de schrijver. Lees je een boek vanwege het werk zelf of vanwege de persoon die het geschreven heeft? In het geval van een ontboezemingsroman, waarbij iemand zijn hele persoonlijke leven uit de doeken doet – inclusief gênante, intieme details – lijkt het laatste het geval te zijn. Smullen van een voyeuristisch inkijkje; spannend, want ook écht gebeurd. Maar ook zonder persoonlijke ontboezemingen is de verhouding werk-schrijver ambigu.
Zo is er iets koddigs aan het nawoord van Rood Paleis (1936), waarin Bordewijk de lezer verzekert nooit een voet in een bordeel gezet te hebben en het verhaal slechts aan de hand van literaire bronnen te hebben verwerkelijkt. Wordt Tegen de Keer pretentieuzer als je weet dat Huysmans, eigenlijk van burgerlijke komaf, zich graag als edelman deed voorkomen? En misschien krijgt een subversieve film als Daisies (Věra Chytilová, 1966) extra urgentie wanneer de kijker weet dat de regisseuse zeven jaar geen film mocht maken op last van de communistische autoriteiten. Net zo is het interessant om te weten dat Joseph Conrad inderdaad als kapitein van een binnenschip de rivier de Congo is opgevaren, diep de duistere binnenlanden in. Maar misschien werkt het juist omgekeerd: wie anders had Heart of Darkness (1899) kunnen schrijven? Biografische gegevens kunnen de ervaring van een boek verdichten – alleen als het al initiële impact had.

Want wat doet het ertoe dat ik me schaam onlangs in een McDonalds te zijn geweest? Dat is hoogstens een leuke wetenswaardigheid voor vrienden en bekenden, een contrast met mijn tirades over fijne smaak of gebrek daaraan. Maar wie schaamt zich nog in deze tijden van schaamteloosheid? Of anders gezegd, wat blijft er over van het blootleggen van het innerlijke als het internet alles blootgeeft en meer? En of het er dus toe doet of een personage samenvalt met de auteur. Want is dat nou niet net de kleinburgerlijkheid van een roman als Kluuns Komt een vrouw bij de dokter (2003)? Wat interesseert het ons dat iemand zijn vrouw met kanker bedriegt, laat staan of het de auteur zelf is? Als achter ieder levensverhaal een roman verscholen ligt, dan zitten de bruine kroegen van Amsterdam vol potentiële bestsellers (wie wel eens alleen aan de toog zit is hiermee bekend). 


Expressie en het zelf

De paradoxale relatie tussen auteur en roman verhoudt zich tot het paradoxale in iedere vorm van expressie: de mens moet zich uiten om te weten wie hij is (in het oordeel van anderen) en tegelijkertijd valt iemand nooit helemaal samen met zijn uitingen (er is altijd de belofte tot meer). Vandaar dat een raak oordeel ons net zo treft als een valse beschuldiging. Een roman staat alleen verder af van de auteur dan zijn uitspraken; juist als kunstwerk heeft het een grotere zelfstandigheid, los van de maker. Een boek bepaalt je meestal meer als schrijver dan als mens. 

In een ontboezemingsroman gaat dit door elkaar lopen; in de afhankelijkheid van de identiteit van de schrijver lijkt het werk aan zelfstandigheid in te boeten. Het wordt dan belangrijk dat een boek niet alleen de expressie van een zelf is, maar dat zelf ook als zodanig uitdrukt of zelfs bevat. De persoonlijke roman, de biografieën van filosofen of schrijvers, de zoektocht naar de man achter het pseudoniem Banksy: geheimen ontsluieren omdat ze aantrekken, terwijl het bekende afstoot. Er is een honger naar het terug kunnen brengen van kunstuitingen naar een persoonlijkheid; om de inspiratie te vermenselijken in een vaststaande identiteit. Maar de expressie is altijd meer dan degene die iets uitdrukt en tegelijkertijd ook minder. W.F. Hermans was ontzettend teleurgesteld nadat hij Bordewijk had ontmoet, terwijl het een van zijn favoriete schrijvers was: hij vond hem maar een brave burgerman met wie hij niets te bespreken had. 

 

In vino veritas

Een werk moet op zichzelf staan, zichzelf valideren onafhankelijk van zijn maker. Dat wil zeggen dat het werk een relatie tot waarheid heeft onafhankelijk van de persoon van de schrijver. Een mooi voorbeeld hiervan vind ik in Tegen de Keer wanneer Des Esseintes zijn aandacht richt op een fles D.O.M. Bénédictine; een likeur die nog steeds wordt verkocht in zijn kenmerkend buikige fles van abdij-achtige allure. 

‘Zij verspreidde een zeer verfijnd aroma van angelicawortel en hysop, vermengd met zeekruiden, waarvan de jodium- en broomgeur was afgezwakt door suiker. Zij prikkelde het verhemelte met het vuur van alcoholica, dat echter onder een heel maagdelijke, noviceachtige zoetheid verborgen was; zij streelde de neus door een zweem van verderf, die gehuld was in een tegelijk kinderlijke en devote liefkozing.

Deze hypocrisie, die het gevolg was van het enorme contrast tussen fles en inhoud, tussen de liturgische vorm van de flacon en zijn zeer vrouwelijke, zeer moderne inhoud, had hem vroeger altijd tot mijmeren gezet.’ 

Een verrassende observatie, temeer er bij het maken van deze likeur inderdaad geen monnik aan te pas was gekomen. De likeur was in 1884 modern, omdat de drank niet gebaseerd is op een oude benedictijner traditie, maar zo’n twintig jaar daarvoor was bekokstoofd door wijnhandelaar Alexandre Legrand met hulp van de lokale apotheker. De legende van een oud abdij-recept en de bijpassend gevormde fles was niet anders dan klaarblijkelijk succesvolle marketing. Kon Huysmans dit geweten hebben? Waarschijnlijk niet. Weten wij nu dat Huysmans een fijnproever was? Waarschijnlijk wel. Maar wat er werkelijk toe doet is dat deze passage ontzettend raak is, ongeacht wie de schrijver ervan was. 

 

Na zo’n boek...

Ach, Huysmans. Ook hij kon het niet laten om aan de heruitgave van Tegen de Keer een voorwoord toe te voegen waarin hij, inmiddels tot het katholicisme bekeerd, benadrukt ook niet meer te weten in wat voor gemoedstoestand hij het werk schreef. Hij vindt de bespiegelingen van kleuren, edelstenen en geuren kunstig maar, zonder een relatie met het hogere, met de mystieke traditie van de katholieke kerk, uiteindelijk leeg. De zondigheid van Des Esseintes en het gebrek aan berouw van de hoofdpersoon is voor hem nu juist een zwakte van het werk. Maar hij zegt ook in te zien dat in dit werk al de kiem ligt voor zijn bekering tot het katholicisme jaren later. Hij herkent het verlangen zich af te keren. 

Als we het aan de auteur van dit fascinerende boek overlaten, kunnen we grote delen daarvan overslaan en deze zondige mens Des Esseintes vergeten in ruil voor een waarachtig bezinnen op de menselijke zonde vanuit een mystiek katholicisme. Maar daarmee verdwijnt de zo beklemmende, weinig weeïge aantrekkingskracht van dit boek. Het bitterzoet-fascinerende van deze roman zit juist in het nietsontziende, maar toch herkenbare verlangen om volledig op te gaan in mooie werken, fijne dranken en bedwelmende geuren. En het tegelijk destructieve van dit verlangen. Niet iedereen geïnspireerd door Tegen de Keer lijkt zich te realiseren dat het boek ook een kritiek op het decadente inhoudt; Des Esseintes gaat in zijn obsessies ten onder en moet onder doktersdreiging zijn zelfverkozen verbanningsoord verlaten. In Tegen de Keer zit zelf al het aftakelende, overrijpe waar de hoofdpersoon zo naar op zoek is. Het is zo misschien niet eens zozeer een roman van een gekte, als van het noodzakelijk onnatuurlijke in de mens.

Ik lees Huysmans daarom als aansporing om zelf op te gaan in een werk, vanuit het werk te denken, je niet te laten bedwelmen door de makkelijke waarheden van biografieën en verklaringen van schrijvers. Niet te geloven in een authentiek zelf dat terug te vinden is in de roman; of een roman die te verklaren is vanuit het ‘werkelijke’ leven erachter. Een werk laat zich nooit volledig oplossen in de context en de schrijver niet in zijn werk. Er is iets gekunstelds aan een auteur die zegt samen te vallen met zijn schrijven, net als een likeur die zich een abdijverleden voorwendt. Het is een kwestie van fijnproeven: is een werk een afgietsel van een authentiek zelf of is omgekeerd de auteur gevormd door het werk? 

Huysmans komt in 1903 met een antwoord op Barbey d’Aurevilly’s citaat aan het begin van dit stuk:

‘Die keus is gemaakt.’