'De samenleving is op haar interessantst als ze op de proef wordt gesteld'
Emile Smits, Johan van Banning
Voor het 50-jarig jubileum wordt Cimedart ondersteund door de Filosofische School Nederland, die filosofie buiten de academische kaders promoot. Cimedart toog naar Leiden voor een interview met de oprichters, filosofen Gabriël van den Brink en Ad Verbrugge. Van den Brink is hoogleraar wijsbegeerte aan de VU, waar Verbrugge universitair hoofddocent is.
De Filosofische School Nederland zegt voort te komen ‘uit de ambitie om filosofie, wetenschap en samenleving dichter bij elkaar te brengen, zodat er een vruchtbare wisselwerking van inzichten en ervaringen tot stand kan komen.’ Kwam deze ambitie voort uit een gemis?
Ad Verbrugge: ‘Zeker. Nee, laten we daar meteen heel helder over zijn. Ik denk dat zowel Gabriël als ik toch een zekere onvrede hebben met betrekking tot het functioneren van de universiteit en de manifestatie van wijsbegeerte binnen die universiteit.
De Filosofische school is een vrijplaats waar we zowel leergangen aanbieden als heel nadrukkelijk de actuele vraagstukken van deze tijd adresseren. Het is een plaats van vertaling in meerdere betekenissen van het woord: van academie naar de samenleving, maar ook letterlijk in het ontwikkelen van de Nederlandse taal om denkers en denkstromen die in verschillende tijden en culturen opbloeien in de Nederlandse context te vertalen en te laten spreken.’
En daar is binnen de academische filosofie geen ruimte meer voor?
AV: ‘Onder andere door de verengelsing van de universiteit zie je dat er een eigen bubbel is ontstaan, zowel bij de universiteit als zodanig maar ook bij de filosofen. Door specialisatie en sterke gerichtheid op het Artikel is er minder ruimte voor de grotere vraagstukken, die je niet vanuit een gespecialiseerde positie kunt aansnijden. Wij richten ons nog op boeken van grote denkers.
Wat ook meespeelt is dat de universiteit heel nadrukkelijk een van de voortrekkers is geworden van de globalisering. Dit wordt gedreven door een bepaald mensbeeld, maar ook een bepaald soort economisme, een opvatting over wat wetenschappelijk onderwijs en onderzoek zouden moeten inhouden. In dat klimaat neemt de universiteit een polariserende positie in, bijvoorbeeld in discussies over nationaliteit. Als de universiteit op dit soort punten politiseert, dan gaan de meer fundamentele beschouwingen plaats maken voor meer kortzichtige politieke stellingnames.’
Gabriël van den Brink: ‘Inderdaad, het klinkt misschien wat raar, maar er wordt in Nederland erg weinig en erg slecht nagedacht. Er zijn drie sferen waarin je dat kan vaststellen. In de eerste plaats in de wetenschap: deze is erg productief, maar voor 95 procent is dat lopende-bandproductie. Er wordt eigenlijk zelden nagedacht over het geheel of over de uitgangspunten. De wetenschap heeft een groot tekort aan denken. Ten tweede is er in de samenleving ook een enorme behoefte aan filosofische voeding – zie de enorme stroom filosofie-light. Ten derde de elite: daar zit het hoofdprobleem. De elite zit heel erg in de doe-modus en neemt niet de moeite om even stil te staan en na te denken welke kant zij op wil in het grotere geheel.’
Wat verstaan jullie onder elite?
GB: ‘Zowel de politieke sfeer, maar ook bestuurlijk, maatschappelijk, en trouwens ook bij krantenredacties ketst men voortdurend over de dingen heen. Die willen wij graag helpen.’
AV: ‘De Filosofische School biedt vooral cursussen aan voor de bestuurlijke bovenlaag, omdat je op die manier toch wel effect kunt sorteren. We richten ons op zowel mensen uit de overheid als uit het bedrijfsleven, vooral mensen op leidinggevende posities. Maar we richten ons ook op een breder publiek, zoals met bijvoorbeeld ons YouTube-kanaal.’
U spreekt van een politisering van de universiteit. Is er zoiets als neutrale wetenschap mogelijk, een universiteit die zich puur met kennisverwerving bezighoudt?
AV: ‘Nee, het idee van absolute neutraliteit is zelf een ideologisch concept. Het claimt namelijk een waarheid en doet de rest af als subjectief. De hele praktijk van wetenschapsbeoefening zelf is al ten diepste normatief. Bijvoorbeeld het idee van waarachtigheid, dat ik een betrouwbaar antwoord geef. En dat waarheid achtenswaardig is, dat is zelf al een normatieve claim.’
GB: ‘…uhm, sorry, ben je al kla…’
AV: ‘…nee, dus ik denk dat wat in eerste instantie heel rationeel lijkt, na een fundamentele reflectie ook een pre-rationele dimensie blijkt te hebben. Maar in de universiteit is het zwaartepunt verschoven naar techniek en productie terwijl de oorspronkelijke zin veel meer te maken heeft met vorming en handelen.’
GB: ‘Ja, hier zijn we het dus oneens.’
AV: ‘Dat is uitstekend.’
GB: ‘Ik herken de noodzaak van reflectie en die andere dingen, maar ik verdedig wel de noodzaak van die productie en het vangen van kennis in neutrale en objectieve zin. Ik heb ook een iets andere route door de academie gevolgd. Ik ben wel filosoof van huis uit, maar ik heb een groot deel van mijn werkzame leven doorgebracht in het empirisch onderzoek. Ik vind feiten erg belangrijk en ik wil ze niet gerelativeerd hebben. Maar dan moet ik wel uitleggen wat ik met feiten bedoel…’
AV: ‘Maar dan ga ik nog even reageren…’
GB: ‘…dat is uitstekend voor de heren, dat we ook een stukje onenigheid hebben.
Niet om feiten te verabsoluteren, maar omdat overeenstemming over de feiten ook een basis is om het met allerlei normatieve dingen oneens te zijn. Er zijn door de wetenschap gevestigde inzichten en ik vind het de plicht van de moderne mens – in die zin ben ik ook modern, wetende dat dat niet het enige is – om die inzichten te respecteren en te leren hoe ze tot stand komen. Neem het klimaat, ik moet er niet aan denken dat die discussie in het vaarwater komt waarin we doen alsof het alleen over wereldbeelden of normatieve opvattingen gaat.’
AV: ‘Kijk, we hebben het over filosofie hè, dus we denken net een stap verder dan waar Gabriël het over heeft. We zien uit de traditie dat de methode zelf, in dit geval de natuurwetenschappelijke, zijn eigen natuurbegrip voortbrengt. Is het niet zo dat in het berekenbaar maken van die natuur, er ook een aspect onderbelicht raakt? Ik doe niets af aan de natuurwetenschappelijke praktijk, want dat is heel belangrijk, dat is zwaar werk, ernstig werk. Maar de vraag is, is dat werk uitputtend als het gaat om de beschrijving van het verschijnsel?
Wat dat betreft ben ik ook meer een fenomenoloog. Ik blijf in het raadsel geloven en in die zin keer ik me tegen een verabsolutering van een sciëntistisch wereldbeeld. Omdat daarmee bepaalde heel elementaire ervaringen met betrekking tot leven en dood, en waartoe een mens op aarde is, op de achtergrond raken.’
En hoe plaatsen jullie deze problemen in een groter verhaal?
AV: ‘Gabriël brengt binnenkort een boek uit, Ruw ontwaken uit de neoliberale droom, dat zegt denk ik al een heleboel. Dat komt ook door zijn marxistische achtergrond.’
GB: ‘Voormalige marxistische achtergrond!’
AV: ‘Ok, voormalige [lacht]. Voor mij zit dat iets anders, maar er zijn veel overeenkomsten. Heraclitus spreekt van een generatiecyclus van dertig jaar. We zitten nu aan het eind van zo’n dertig jaren cyclus, die begonnen is met de val van de Muur. De vertrouwde antwoorden zijn sleets geworden en men heeft behoefte aan iets nieuws. Je ziet dat ook in een zekere scepsis tegenover hyper-technische oplossingen voor problemen, zoals kunstmatige intelligentie. Het is bijna een soort dialectiek; het economisme naar neoliberale snit roept zijn eigen tegenkrachten op, kijk maar naar Brexit en Trump. Ook de moderniteit, zoals die historisch opgekomen is sinds de reformatie, lijkt op de langere termijn als zodanig onder druk komen te staan. Het mensbegrip dat daarmee samenhangt is aan herziening toe. Het meest duidelijk zie je dat in onze verhouding tot de natuur. Je merkt dat in het denken van Bruno Latour en het denken over het Antropoceen: er begint een ander soort terminologie op te komen, ook maatschappelijk. Op die onderstroom spelen wij in: wij willen daarin vooral voorzien in de behoefte aan taal om wat zich nu voltrekt te duiden.’
Dat probeert u onder andere in het boek Het goede leven en de vrije markt [samen met Govert Buijs en Jelle van Baardewijk – red], dat dit jaar voor het eindexamen VWO wordt gebruikt. In zijn recensie in NRC maakt Sjoerd de Jong het punt dat het boek programmatisch is, dat het gekleurd is...
AV: ‘Absoluut! Het is namelijk een filosofisch boek. En zodra je filosofeert over het goede leven, hoe kun je dan ooit níet gekleurd zijn? Sterker nog, als je dat niet gaat doen, dan claim je dus een vorm van neutraliteit die niet neutraal is – of je schrijft een onmogelijk boek. Maar je bent dan niet zelf aan het filosoferen.’
Voelt u een plicht om van die gekleurdheid rekenschap te geven?
AV: ‘Dat doen we ook. Dit is een onderbouwde analyse: een vrije markt die onderlinge relaties ondermijnt, instituties ondermijnt, die de natuur exploiteert, het lichaam exploiteert en die zin ontneemt, is een vrije markt die uiteindelijk haar eigen bestaanscondities ondermijnt. Dat lijkt me inderdaad een heel programmatische aanpak en als iemand een beter verhaal heeft, laat hem er dan vooral mee komen.’
GB: ‘In mijn boek dat binnenkort uitkomt heb ik een andere tactiek gevolgd. Daar heb ik wat sterk is aan de liberale ideologie helemaal tot het einde doorgedacht, tot en met Friedman. Het is voor een ex-marxist best wat om respect te hebben voor Milton Friedman, maar zover ben ik wel gekomen. Het is een briljante geest, die echt een punt heeft. Maar toch zijn er problemen. Want we zijn natuurlijk op vrijheid gesteld in Nederland, maar ook op gemeenschap en socialiteit. En daar heeft het liberalisme toch geen antwoord op.’
AV: ‘Want laten we duidelijk zijn, wij zijn niet tegen de vrije markt. Dat is ook niet de inzet van het boek. We beschrijven het proces van modernisering als proces van bevrijding maar we moeten wel putten uit die tradities waarin al vroeg op de keerzijde van dat proces is gewezen. Ik heb zeker een liberaal hart, tegelijkertijd zit daar een behoorlijke communitaristische schil omheen. Maar de vrijheid en een zeker anarchisme wat bij liberalisme hoort opgeven, daarover peins ik niet. Aan de andere kant zie je ook dat het principe van individuele vrijheid zo kan doorslaan dat eigenlijk het idee van verantwoordelijkheid voor anderen en het gemeenschappelijke goed op de achtergrond raakt. Maar hoe zeer het ook gaat in het boek over een kritiek op het liberalisme, de goede lezer zal zien dat het kritiek op de moderniteit is. En daarmee ook op de liberaliserende claim die in technologie ligt.’
De vrije markt berust op het principe van ongebreidelde groei, iets wat volgens u het goede leven belemmert. Techniek speelt daarbij een grote rol. Is de mens in staat om zich tegen de kwalijke gevolgen van techniek en vrije markt te weren?
AV: ‘Het is de vraag of de mens daar ooit toe in staat is geweest, we lijken nu vooral nog grotere schade aan te richten dan voorheen. Je moet het aardse, tijdelijke leven ook niet verabsoluteren. Ook wij gaan ten onder, onze cultuur verandert, zit in een spoor van wat niet simpelweg maakbaar, bedwingbaar is. Als mens kun je hooguit proberen om binnen je eigen generatie te doen wat mogelijk is, waarvan jij denkt ‘dit is belangrijk’.
En zijn de problemen te groot voor een enkel mens? Ja, en die zijn denk ik ook altijd al te groot geweest. Toch kun je als mens alleen maar iets doen in de hoop dat het wordt opgepakt. Wetende dat het waarschijnlijk anders uitpakt dan je in gedachten had.’
GB: ‘Vroeg of laat dient zich een normativiteit aan, of een vraag over de waarde der dingen. Die dringt zich op, juist in tijden waarin we dingen technisch hebben geregeld. Ik denk dat dat ons zal redden, ik weet niet hoe en ik weet ook niet wanneer. Ik denk dat er niet te leven is met de techniek alleen.
Ik ben via veel omwegen gekomen tot wat ik historisch platonisme noem. Daarmee bedoel ik dat de menselijke geschiedenis een aantal hogere idealen of waarden kent die eeuwig zijn. In de zin dat ze millennia lang door de mensheid worden meegedragen en erkend en aangevoeld.’
U bent dus wel optimistisch over de toekomst?
GB: ‘Nou, alleen op de langere termijn.’
AV: ‘Niet zonder meer, we gaan een spannende eeuw met een eigen dynamiek tegemoet. Ook met grote vraagstukken voor Europa. Tegelijk ligt er bij iedere ellende ook een spirituele opgave. De interessantste momenten in het leven zijn die waarop je op de proef wordt gesteld. Datzelfde geldt voor een samenleving. Tegen die achtergrond ben ik ervan overtuigd dat er voldoende is om hoopvol over te zijn.’