CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Gesprek

Interview met de ontwerpers

Femke van Hout en Ira Pronk


Na zes jaar de stille, loyale kracht achter Cimedart te zijn, wordt het binnenkort voor vormgevers Rick Angenent en Charlie Berendsen tijd om afscheid te nemen. Tijd dus om dit duo ook zelf eens in de schijnwerpers te zetten. Al hebben de vormgevers hier zelf niet veel van op. Onder het mom van ‘een gezellig avondje keuvelen’, hopen we het vormgevingsproces toch aan het licht te kunnen brengen. Maar niet teveel. ‘Want vorm moet voor zichzelf spreken... toch?’

 

Who cares?’ De reactie van Rick op ons interviewverzoek is sprekend. Rick en Charlie lijken als ontwerpers niets voor lief te nemen: waarom is een gesprek met vormgevers eigenlijk interessant? En wat maakt een ontwerpkeuze de moeite van het bespreken waard? Maar ook: wat is vorm eigenlijk? Wat doet het? Anders dan anders is het uiteindelijk een filosoof die dit peinzende, meanderende gesprek in een leesbare, concrete vorm moet brengen. Voor het eerst zijn de rollen omgedraaid.  

Vogels, tomaten, wijn. Allerhande metaforen worden uit de kast getrokken om te bevragen wat een gesprek over ontwerpen nu interessant maakt. Door de alomtegenwoordige drankflessen in het appartement waar we elkaar spreken, wordt het maken van wijn al snel als model genomen: ‘Wat boeit het nou hoe de wijn gemaakt is? Wie heeft zin om alle keuzes uitgelegd te krijgen? Wat ik nu werkelijk interessant vind, is hoe deze wijn smaakt.’

Hoe de wijn smaakt, wat de vorm doet, dát is volgens Rick en Charlie waar het om draait. En vorm en functie zijn nauw met elkaar verbonden. ‘Wat heeft een vogel nodig om te kunnen vliegen? Ik las laatst een stukje over emergent gedrag. Dat gaat over hoe kleine biologische eenheden samenklonteren zodat er bepaalde vermogens ontstaan op een hoger biologisch niveau. Je hebt bijvoorbeeld heel veel dingen nodig om te kunnen vliegen. Een vogel kan vliegen, maar een skelet alleen kan dat niet. Dit emergent gedrag gaat precies over de relatie tussen functie en vorm.’ Ook in vormgeving heb je een innige verstrengeling van functie en vorm, maar met een belangrijk verschil: ‘Eigenlijk zijn alle ontwerpen functioneel. In principe zijn alle tijdschriften leesbaar. Maar wat ik écht interessant vind, zijn de effecten van een bepaalde ontwerpkeuze. Misschien is het heel kort door de bocht, maar het is interessant als vorm meer doet dan alleen er zijn. ’ 

Hoofdrolspelers in dit gesprek over vorm zijn de twee gedaanten waarin Cimedart in de afgelopen zes jaar verscheen: eerst als klassiek gebonden boekje, bijna als roman. En later de huidige vorm: het vlotte, verticaal gebonden blaadje. Beide vormen weerspiegelen een bijzondere aandachtigheid voor de voortdurend transformerende identiteit van Cimedart en de redactie. ‘Van begin af aan – maar misschien vinden we het gewoon heel leuk – probeerden we het samen met de redactie te doen. Kan je als vormgever dit soort dingen überhaupt maken als je niet zo intens bij de redactie betrokken bent? Er wordt zo veel heen en weer gesproken. Alsof iedereen zich samen afvraagt: “Wat moet het worden?”’ Na vele, bijna liefkozende woorden over de redactie en het blaadje, zegt Charlie: ‘Je vraagt je echt af… waarom stop je ermee, hè?’

Maar goed, de vorm. De eerste vorm. Het idee voor een gebonden boekje ontstond vanuit de figuur Jean-Baptiste. De verhouding tot Jean-Baptiste, die hoe langer, hoe mythischer proporties aannam, was een constante factor in de geschiedenis van Cimedart. Rick en Charlie besloten deze discussie rondom de figuur naar de voorgrond te brengen. ‘Wie of wat is Cimedart nu eigenlijk? We ontdekten dat er een heel personage achter Cimedart zit.’ De discussie rondom de figuur werd een vraag naar de identiteit van het blad zelf. ‘Cimedart als mythe. Hoe mooi is dat? Dat er eigenlijk al jarenlang een blad vormgegeven wordt met allerlei auteurs die over de wereld nadenken, en die dat samenbrengen onder de naam van een ongrijpbaar figuur.’ Al snel ontstond hierdoor het idee om het tijdschrift als roman vorm te geven, passend bij deze mythologische identiteit. Zo werd bovendien de format van het tijdschrift zelf bevraagd. ‘Een tijdschrift wordt toch vaak uitgegeven als standaard A4-formaat. Maar als je het uitgeeft in romanvorm, gebeurt er opeens iets. Als je het boekje ziet, is het niet meteen duidelijk dat je met een tijdschrift te maken hebt. En dan kun je je af gaan vragen: wat is een tijdschrift nu eigenlijk? Ontwerpen mogen best ambigu zijn.’ 

Maar vormen kunnen, of moéten misschien wel veranderen. ‘Filosofie is ook zo mooi omdat het nooit af is. Het is altijd in beweging. Ontwerpen werkt eigenlijk net zo. En we waren op een gegeven moment ook helemaal klaar met ons eerste ontwerp. Het boekje was zo... delicaat. Het is heel gesloten in zichzelf; het onthult zich stapje voor stapje, bladzijde voor bladzijde. Je moet het opbreken, het letterlijk ‘de rug breken’, om te ontdekken wat zich vanbinnen afspeelt.’ Een halvering van het budget dwong de vormgevers bovendien om voorgoed afscheid te nemen van dit ontwerp. ‘Ik heb toen letterlijk een boekje helemaal kapotgemaakt. Daar heb ik een soort collage van gemaakt. Die heb ik naar Rick gestuurd. Vervolgens heb ik in de mail gezegd dat Jean-Baptiste op reis ging. Het werd een heel mooi mailtje. Ik moest breken. In mijn hoofd moest ik breken met mijn oude idee. Om het gesprek op te starten, over wat nu?’ 

Het nieuwe blad werd radicaal anders en kreeg uiteindelijk een totaal onconventioneel ontwerp. Het boekje moest flexibel worden, toegankelijk en direct. ‘Als je een envelop of briefkaart ontvangt, zijn er allemaal verschillende dingen die zomaar bij elkaar komen. Iemand schrijft een adres op een envelop, plakt een postzegel, later komt er opeens een stempel bij... Deze terloopse samenkomst brengt een soort alledaagsheid met zich mee. Een levendigheid.’ Het boekje moest dezelfde alledaagsheid en toevalligheid bezitten. Zo kwam het uiteindelijke ontwerp tot stand; het werd een verticaal gebonden boekje, met sticker. ‘Het ziet er zo simpel uit, als een verzameling van dingen die toevallig bij elkaar geraapt zijn. Nietje erdoorheen en klaar.’ De inhoudsopgave en een aantal geselecteerde woorden uit de teksten kwamen op de achter- en voorflap. Het lijkt zo eerder een pamflet dan een tijdschrift; er gaat iets dringends van uit. ‘Ik wilde de tijd terugbrengen in het ontwerp. In het vorige ontwerp werd iets verhuld dat je stapje voor stapje uit moest pakken. Nu is het eerder: hier hebben we het nu over. Dit is wat er nu gaande is. Doe mee!’ 

Hoe langer we praten, hoe meer het enthousiasme het overneemt (met als hoogtepunt de blije uitbarsting van Charlie: ‘Kunnen we het nog even hebben over hoe geweldig dit ontwerp is!?’). Ook het jubileumnummer komt aan bod: ‘Gaan we zó meta? Dat is wel heel meta hè, als mensen dit straks in het jubileumnummer zelf lezen. Maar het wordt dus een envelop. Als een cadeautje dat je uit kunt pakken. We willen iets stevigers meegeven dan normaal gesproken: alsof je echt even een moment creëert.’ Even lijken al hun bedenkingen bij het interview als sneeuw voor de zon verdwenen. Rick en Charlie spreken als trotse wijnmakers over hun ontwerp. We praten over de dynamische en symbolische stickers, waardoor de gehele redactie elk kwartaal tot een aantal sweatshop-achtige sticker-uren veroordeeld is (‘Leuk toch? Zo nemen jullie als redactie opeens een deel van het productieproces over’). We bestuderen de paginanummers, die zo vreemd en onaangepast zijn dat het net stempeltjes lijken die ‘in naam van chronologiteit’ toch nog even snel op het papier geperst zijn. We spreken over de rol van de drukker (‘Shout out naar Pantheon’), die zo aardig is om bijna altijd groen licht te geven voor de vreemdste ontwerpkeuzes.

Dan wenden Rick en Charlie zich opeens direct tot ons: ‘Is dit nou interessant, wat we nu aan het doen zijn? Het voelt raar om hierover te praten. Een beetje van: “okee, nu snijd ik een tomaat. Soms snijd ik hem heel fijn.” Ja, nou en? Ik vind dit zelf niet interessant. Ons gedachteproces maakt misschien niet zoveel uit. Uiteindelijk is dit een belangrijkere vraag: wat doet een vorm in iemands leven?’ De ervaring van de lezer, het schrijven van de redactieleden, de vormgeving zelf… allemaal worden ze door de vorm beïnvloed. ‘De vorm is niet alleen iets wat wij maken, maar iets dat ook ons weer een bepaalde richting op stuurt. Als vormgevers worden we steeds weer geconfronteerd door de beperkingen en mogelijkheden van onze eerdere ontwerpkeuzes. En ook de redactie heeft ermee te maken. Een paar jaar geleden werd er veel literairder geschreven. Misschien kwam dat wel door de romanvorm die Cimedart toentertijd had. En voor de editie die nu uitkomt, maken we stickers met gedichtjes. Dat deed Veronica gelijk aan een bepaalde filosoof denken. Het is zo mooi als je dingen in gang zet, als disciplines overlappen en een ander kan voortborduren op jou. Als dingen kunnen aftakken. Als wat jij voorstelt een opening is.’

Bij het creëren van zo’n opening blijkt alledaagsheid een belangrijk thema. ‘Voor de vorige editie hebben we kantoorboekhandelstickers gebruikt. Die hebben we ons gewoon toegeëigend. En de woorden op de voorkant waren in het lettertype van WhatsApp. Het ontwerp zegt niet: “ooooh dit is iets nieuws, kijk mij!” Maar: “dit ken je al, dat ken je al…” Dingen die je voor normaal aanneemt, kom je nu in een andere context tegen. Het verrast opeens: de alledaagsheid wordt weer nieuw.’ Of ja, dat effect hoop je te hebben. Of wat je doet ook iets doét weet je natuurlijk nooit. ‘Je weet nooit of het ontwerp overkomt, of het resoneert bij de lezer. En is het wel iets goeds dat het niet meteen duidelijk is? Dat er een bepaalde frictie is? Dat we alledaagse dingen op een andere manier gebruiken? Of denkt iedereen: daar heb je Rick en Charlie weer met hun vage ideeën.’ Maar misschien is dat ook niet altijd erg. Uiteindelijk laat een ontwerp zich nooit helemaal vertellen. ‘Veel dingen die we doen liggen zo voor de hand eigenlijk. Maar dat wil niet zeggen dat het makkelijk is. Het is zo... blasé. Maar ook weer helemaal niet. En dat maakt het leuk. En daar moet ik dan om lachen. En dat vind ik fijn.’