CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Interview met Josef Früchtl

Meanderend optimisme

Anabel van Toledo & Femke van Hout


Na vijftien bewogen jaren aan de UvA, waarin hij zich
hartstochtelijk inzette voor de belangen van studenten (en
docenten), is het voor Josef Früchtl, professor filosofie van
kunst en cultuur, tijd om met pensioen te gaan. Cimedart blikt
met hem terug op zijn tijd bij de afdeling.

 


Een camera flikkert aan en uit, een microfoon wordt harder
gezet, het opnameknopje ingedrukt. Ons gesprek met
Früchtl vindt, zoals bijna alle bijeenkomsten en colleges in
deze tijd, plaats via Zoom. Hij lacht de camera in, is benieuwd
waar we zijn ('...in een keuken?'), vraagt hoe het met ons
gaat. En nog voor we hem onze openingsvraag kunnen
stellen – hoe ervaart hij het om les te geven in zo'n virtuele
ruimte? –, begint hij deze al uit zichzelf te beantwoorden.
‘Hoewel de colleges via Zoom bij sommige studies wel lijken
te werken, zien we bij geesteswetenschappen moeilijkheden.
De kwaliteit van een filosofieseminar is afhankelijk van spontaniteit,
van een inspirerende discussie. Door de jaren heen
heb ik geleerd kleine bewegingen van mijn studenten te
lezen, te zien wanneer iemand glimlacht of wanneer iemand
iets niet begrijpt. Dit kan ik niet voor een beeldscherm met
twintig kleine hoofdjes. Een college filosofie betekent niet
enkel informatie geven, maar er moet een dynamiek ontstaan.
De studenten moeten de mogelijkheid krijgen om te
reageren en zelf over de stof na te denken.’


Zou zijn eigen filosofische positie om deze pedagogische
redenen naar de achtergrond moeten verdwijnen? ‘Ik denk
dat een neutrale positie niet mogelijk is en ik denk ook dat
een neutrale positie niet wenselijk is. Het onderwijs moet
juist pluralistisch zijn. Zelf had ik twee extreem verschillende
docenten die heel bepalend voor mij zijn geweest. Aan de
ene kant was dat mevrouw Scheer. Zij gaf esthetica en deed
dit op een heel accurate en filologische manier. We lazen
met haar steeds één filosofisch werk zo grondig mogelijk.
Heel precies lezen, dat heb ik bij haar geleerd. Kijk heel goed
naar de tekst en analyseer deze woord voor woord, zinnetje
voor zinnetje.


Mijn andere leraar was Habermas en die pakte het helemaal
anders aan. Hij was niet zozeer geïnteresseerd in precieze
analyses van teksten. Nee, bij hem ging het juist steeds om
het geheel. Je moet sociologische en historische perspectieven
nemen en dan moet je ook nog de hele filosofische
traditie - laten we zeggen van Kant tot Davidson - present
hebben en dan begint het spelletje met modellen. Daar is hij
een meester in.


Als je twee zulke verschillende manieren leert kennen als
student, dan is dat volgens mij het beste. Ik zou dus een
pleidooi willen geven om het filosofisch onderwijs zo pluralistisch
en extreem mogelijk te maken. Dan kunnen de studenten
pas echt kennis maken met het brede wat filosofie is.’


Is het streven naar pluralisme bepalend geweest voor uw
eigen associatieve en meanderende manier van lesgeven?
‘Meanderend... Ja, zo zou je het wel kunnen noemen,’ peinst
Früchtl. Wie wel eens een college van hem heeft bijgewoond
zal weten dat zijn eigenzinnige manier van lesgeven inderdaad
wordt gekenmerkt door extremiteiten: het ene moment
doe je een close reading van Kants Kritiek der Urteilskraft,
het volgende verzandt de hele klas in gepeins over popmuziek,
vriendschap, Alfred Hitchcock of de nagels van Gilles
Deleuze. Zit hier een bedoeling achter? Er verschijnt een
glimlach op zijn gezicht. ‘Ik moet met “ja” antwoorden want
dit is gewoon mijn manier. Ik weet dat sommige studenten
meer een lijn en overzicht willen en die probeer ik ook enigszins
te geven. Ik wil essentiële argumenten bespreken, maar
ik wil daarnaast laten zien dat filosoferen niet alleen betekent
dat je volgens geplande stappen denkt. Dat de echte ideeën
juist daarbuiten liggen. Inspiratie komt van buitenaf. Een idee
komt zoals je de hoek omgaat. Je verwacht niks en dan sta je
ineens voor een persoon en denkt: “Oei, dat is een interessant
gezicht!" Ik beoog zo’n verrassingseffect. Bovendien
leren studenten vaak schrijven in een strikte vorm en ik
probeer hier juist uit te breken.'’


Een dergelijke vrijheid van denken en schrijven klinkt natuurlijk
fantastisch, maar in de academische wereld lijkt hier niet
altijd ruimte voor te zijn, werp ik aarzelend tegen. Wanneer
je carrière wil maken als filosoof lijk je je juist aan bestaande
regels en discoursen te moeten houden om serieus
genomen te worden.


‘Dan wil ik je nog een keer herinneren aan Wittgensteins
opmerking aan het eind van de Tractatus’, reageert Früchtl
direct. ‘Wittgenstein schrijft dat de lezer een ladder is opgeklommen.
Deze ladder kan symbool staan voor de academische
regels. Als filosoof moet je leren hoe je een tekst moet
schrijven en hoe een filosofisch argument geanalyseerd
moet worden, maar als je bovenaan de ladder bent, moet je
de ladder weggooien. Dan moet je je eigen weg vinden. Je
bent pas een goede filosoof, een echt goede filosoof, als je
met een nieuw en onverwacht idee komt. En dat doe je niet
enkel door de ladder op te stijgen. Het is eigenlijk net als met
voetbal. Het is geen spel zonder regels, en toch doet een
goede voetballer altijd juist iets onverwachts.


Om dit te kunnen moet je ontspannen zijn. Goethe zegt het,
John Dewey ook. Je mag jezelf niet dwingen, want dan komt
het niet goed. Femke, jij schrijft nu je scriptie. Maar niet elke
dag. Ga even naar buiten, ga even wandelen. Wacht een dag
af en neem nadat je goed hebt geslapen een kop koffie en
een sigaretje – of niet, dat weet ik natuurlijk niet... En morgen,
morgen misschien...’


Maar hoe kijkt hij nu eigenlijk terug op zijn tijd bij de UvA?
‘Ja, nú wordt het politiek’, lacht Früchtl alsof hij het onderwerp
had willen vermijden. ‘Toen ik op 14 februari 2005 naar
Amsterdam kwam, na een tijd in Münster gewerkt te hebben,
voelde het als een veelbelovende stad met een levendige
academische sfeer, veel bankkapitaal en uitgeverijen.
Amsterdam was als San Franscisco in Europa. Maar rond
2008-2009 kwamen er nieuwe ontwikkelingen binnen de
academische wereld. Het woord efficiëntie viel steeds vaker
in bestuurlijke vergaderingen en in 2010 werd de 8-8-4 regel
ingevoerd waardoor het hele onderwijs op de schop moest.
Er was geen vrije tijd meer en alles draaide om geld in plaats
van goede educatie. Zowel studenten als docenten lieten hun
stem horen. Maar daar werd geen gehoor aan gegeven en de
regels werden toch doorgevoerd.


In 2014 groeide de onrust onder studenten, wat leidde tot
de beroemde Maagdenhuisbezetting van 2015. Het was een
explosie van wat al vijf jaar lang werd onderdrukt. Voor mij
was dit de mooiste tijd aan de UvA’, vertelt Früchtl opgetogen.
‘Eindelijk weer het gevoel van vrijheid. Het ware idee van een
vrije universiteit. Het kon dus wél! Studenten en docenten
werkten samen bij het organiseren van lezingen en voorstellingen,
en ik was trots. Dít is mijn universiteit! Als je wilde
weten hoe het moet, kijk hier! En dan weet je hoe het verder
ging...’ verzucht hij. ‘We hebben ons kapot gewerkt, zo hard
gewerkt... en bijna voor niks want er kwam geen verandering.
Behalve één, uit Den Haag: de overheid gaf meer zeggenschap
aan opleidingscommissies in het onderwijs.'


Wat was er eigenlijk het hardst nodig? Het antwoord luidt
heel simpel: geld. ‘Maar even voor de duidelijkheid: er is niet
meer geld nodig omdat wij meer geld willen verdienen, maar
omdat er meer docenten in dienst genomen moeten worden.
Er rusten veel te veel taken op onze schouders waardoor er
geen tijd meer is voor goede begeleiding. De universiteit is
structureel ondergefinancierd.’


Gelukkig heeft alle tegenslag zijn optimisme niet weten te
verjagen. Er moet gewoon nog langer en harder worden
gestreden, want verandering is altijd mogelijk. 'En wij filosofen
kunnen het weten. Als ik bijvoorbeeld naar de ontologie
van Gilles Deleuze kijk, zie ik dat alles altijd in beweging
is: er kan altijd meer dan we vooraf kunnen voorzien. Een
denker als Walter Benjamin, daarentegen, veronderstelt
dat alles er al is en dan verdwijnt eigenlijk alle ruimte voor
verandering. Ik hou van ontologie die verandering toestaat. Je
weet bijvoorbeeld nooit wat er in Belarus gaat gebeuren. De
dictator gaat nog door, maar het kan ook anders! Er is geen
zekerheid. En van daaruit zou ik zeggen: er blijft ook altijd
hoop dat de universiteit zal veranderen.’


De rol die de filosoof in politieke kwesties kan spelen moeten
we volgens Früchtl niet onderschatten. ‘Het eigenlijke werk
van filosofen is reflecteren op een vaak onzekere situatie.
Een stap terugzetten en vragen: wat gebeurt er eigenlijk?
Waarom denken zoveel mensen op een bepaalde manier
over het coronavirus? Wat kunnen we nu het beste doen?
Dingen zijn altijd onzeker en deze onzekerheid heeft sociale
effecten. Mensen worden onrustig, willen niet meer meedoen
en vragen zich bijvoorbeeld af waarom ze nog een mondkapje
zouden moeten dragen. Als je van die onzekerheid je
grond maakt’, stelt Früchtl, ‘dan ben je filosoof. Filosofie is
eigenlijk geïnternaliseerde theoretische onzekerheid en dit is
waarom ik zo van filosofie hou. Vanuit dit perspectief kunnen
we steeds iets bijdragen aan de maatschappij. Wij proberen
antwoord te geven op de vraag hoe we door kunnen gaan op
basis van onzekerheid’.


Eigenlijk geldt een dergelijke indirect politieke rol ook voor
de kunst. Früchtl: ‘Ik denk niet dat een kunstwerk qua kunst
een direct politiek effect moet hebben, maar het wordt politiek
door wat ik er zelf mee doe, als spectator. Neem de vazen
van schilder Giorgio Morandi. Die hebben niks met politiek te
maken, het zijn simpele objecten, maar hij schildert ze zo... ik
kan niets anders zeggen dan, zo “mooi”... Hij schildert ze zo
mooi dat ik alleen maar kan staan en kijken en tussendoor
krijg ik dan het gevoel van... zo moet het leven eigenlijk zijn,
zoals hij deze vazen schildert. Elk object staat voor zichzelf,
het is een individu zoals een mens, zo eigen, en tegelijkertijd
zo in verbinding met andere individuen. Dit is de utopie. Zo
kan kunst iets communiceren wat taal niet kan. En zo heeft
Morandi plotseling een politieke betekenis. Ik weet niet wat
de intenties van de kunstenaar zijn, daar heb ik ook helemaal
geen belangstelling voor. Ik heb belangstelling voor hoe het
kunstwerk mijn manier van denken en waarnemen kan veranderen.
En misschien zelfs – maar dat is zeldzaam – hoe het
mijn manier van leven kan veranderen. Dat is het beste wat
zowel een kunstwerk als een filosofisch werk kan doen.’


We hebben het nu veel over de toekomst van de universiteit
gehad, zegt Femke, maar we zijn nu ook benieuwd naar- '...
naar mijn eigen toekomst?' vult Früchtl aan. Ja, bent u bijvoorbeeld
nog van plan om te gaan schrijven? ‘Dat kan niet
anders. Zoals Hegel zegt: je begrijpt jezelf pas door jezelf te
verobjectiveren en dat doe ik door te schrijven. Misschien
ga ik nog een boek schrijven over iets waar ik al lang over
wil schrijven, maar waar ik nooit genoeg tijd voor had, of
misschien niet genoeg moed... maar ik ga vooral ook heel
veel slapen,’ vervolgt hij lachend. ‘Eindelijk kan ik weer een
keer ontspannen het bed uit stappen en mij, na zoveel jaar
afvragen: wat ga ik vandaag eens doen? Ga ik een beetje
wandelen? Of eerst een nieuwe roman lezen? Ik voel me
weer zoals in mijn studententijd. Niemand zei mij toen wat ik
moest doen. Het was heel vrij en ontspannen. Als je vraagt
hoe ik me nu voel, zou ik zeggen: ik voel me weer vrij als een
student. Ik voel me weer jong. Dat is wel mooi.’