Welkom in de eeuw van het kind
Lodewijk van Eeden
Soms steken er van die stemmen de kop op van mensen die ons zo nodig op de gevaren moeten wijzen van een cultuur waarin het kind tot ideaalbeeld is verheven. Inderdaad is onze tijd heerlijk rijk aan kinderlijkheid dus we hoeven hier niet helemaal verbaasd over te gaan doen, maar vaak zijn ze wel echt stokoud, de mensen met die stemmen, en trouwens ook een beetje zielig. Wie beweert dat kinderen in werkelijkheid meestal wrede en niet al te snuggere wezentjes zijn, die heeft gewoon ongelijk. Kinderen zijn speels en creatief, ze zijn leuk, onbevooroordeeld en lief, kinderen zijn vrij, onschuldig en blij, in één woord zijn kinderen grenzeloos. Ongetwijfeld zal het in extreme gevallen nodig blijven corrigerend op te treden, maar als vuistregel kan gelden dat de open blik waarmee kinderen naar de dingen kijken inspirerend en juist is.
Moeder en zoon lopen over straat, hand in hand. Wie loopt met wie? Ze lopen samen. Een schitterend gezicht is het hoe ze elkaar voortstuwen, nu eens de een dan weer de ander op kop, in hun ogen een blik van spel en ontdekking. Even trekt het driejarige mannetje zijn moeder mee, het kind gaat ervandoor met de moeder, met zijn vrije handje toont hij haar de wereld. Ze lachen, ondertussen voeren ze goede gesprekken.
Dat de culturele waarde van het kind tegenwoordig gigantisch is, is het resultaat van een nieuwe uitkomst in een eeuwenoude strijd. Een kenmerk van deze strijd is dat met de overwinning van de ene partij de andere partij ophoudt te bestaan, hierdoor heeft het strijdgewoel altijd een zweem van zachtheid gehad en zijn alleen grote omwentelingen opgemerkt, zoals nu het geval is. De strijd waarover het gaat, is de strijd die volwassene en kind voeren om de beperkte levensjaren tussen geboorte en dood. De uitkomst van deze strijd kan variëren, en het is mogelijk dat er in vroeger tijden al kinderen hebben bestaan van soms zeer hoge leeftijd, maar waarschijnlijker is dat tijdens het grootste gedeelte van de geschiedenis mensen vanaf hun vroege kinderjaren eigenlijk al volwassen waren. In elk geval heeft het kind nu een duidelijke culturele overwinning behaald. Wie nadenkt over zijn leven, richt zijn leven zo in dat hij een leven lang jong blijft. De volwassene die er niet in slaagt jong te blijven wekt medelijden en irritatie, niet omdat hij tegen de klippen op zijn jeugd probeert te behouden maar omdat hij de fout heeft gemaakt volwassen te worden. De strijd om levensjaren tussen volwassene en kind is dus nog wel gaande, maar alleen in huiselijke kring. Dat wil zeggen tijdens de puberteit of de midlifecrisis, fases waarvan de emotionele intensiteit niet moet worden onderschat maar die toch hoogstens kunnen leiden tot gezichtsverlies. De culturele overwinning van het kind daarentegen bestaat in een vermeerdering van zijn realiteit, het kind heeft vandaag de dag een enorme aanwezigheid.
Deze aanwezigheid van het kind reikt natuurlijk veel verder dan de simpele imperatief om jong te blijven, en ook zijn we in onze tijd niet alleen maar bezig de karakterologische eigenschappen van concrete kinderen op een voetstuk te plaatsen. Dat laatste is trouwens waarom we niet eens hoeven te luisteren naar archaïsche geesten die het kind op basis van persoonlijke ervaringen als een gevaarlijk cultureel ideaal willen afschilderen, want of iemand nou wel of niet ooit een kind tegen het lijf is gelopen dat toevallig wreed of dom of lelijk bleek te zijn, feit is dat het kind tegenwoordig de scepter zwaait over de intellectuele domeinen waarin wordt uitgemaakt wat door het leven gaat als uiting van wreedheid of domheid of lelijkheid, dat wil zeggen over ethiek, epistemologie en esthetica, of overkoepelend: over de filosofie. Wie in deze positie van het kind de vroegere rol van God denkt te herkennen, die heeft het overigens precies bij het verkeerde eind. De verhevenheid van het kind vieren we niet met zoiets als verering of aanbidding, maar met een omhelzing, en we komen het kind niet nader in gebed maar in dialoog.
Net als tussen levende en dode en tussen geborene en ongeborene, bestaat er tussen volwassene en kind een grens. Dat deze grens beweeglijker en minder onoverbrugbaar is, maakt hem niet minder metafysisch. Metafysisch gesproken heeft het kind nu het gros van de levensjaren in handen. Omdat de terugkeer naar de blije jaren van het kind een collectieve terugkeer is, zijn er weinig geluiden van ontevredenheid geweest. Laat staan van schaamte, alles in ogenschouw genomen is dat toch een gevoel dat vooral bij volwassenen hoort.
Een gevolg van onze hervonden kinderlijkheid is dat we een sterke afkeer van grenzen hebben gekregen. Zulke dingen als hiërarchieën en rangordes zijn verdwenen om plaats te maken voor de intuïtieve, ongecompliceerde kameraad- schappelijkheid van het schoolplein. Het klopt dat grenzen lange tijd een tamelijk wijdverbreid fenomeen waren, hoewel ze trouwens ook vroeger belemmerend moeten zijn geweest voor het vrije denken. Het is bekend van grenzen dat ze hebben gediend als een soort barricades tegen heftige geweldsexplosies; het zegt genoeg over de mensen van toen dat ze dachten die nodig te hebben. Later, en trouwens tot vrij kort geleden, zijn grenzen ook wel gebruikt om een scheutje dynamiek toe te voegen aan het dagelijks bestaan. De mensen ervaarden het dagelijks bestaan bij vlagen als zinloos en saai. Op een gegeven moment werd het trekken en doorbreken van grenzen zelfs vrij algemeen beschouwd als een vermakelijke activiteit, al kunnen we ons daar nu natuurlijk nog maar lastig iets bij voorstellen.
Ook een psychische behoefte aan grenzen speelde de vroegere mens soms parten. Het schijnt dat deze grensdrang zich vooral bijzonder acuut liet voelen tijdens de korte momenten van stilte vlak na werktijd, of ook wel voor het slapengaan, momenten waarop de verveling zo tastbaar kon worden dat deze de vorm aannam van een paniekaanval, een verschijnsel dat destijds behoorlijk vaak voorkwam. Tegenwoordig ligt er een stevig fundament van nieuwe waarden, hierdoor kunnen we ongekende gradaties grenzeloosheid verdragen. We hebben waarden als morele integriteit en oprechte interesse in de ander, maar ook interspecies friendship, transindividuele betrokkenheid en hervonden onschuld, kortom eigenlijk hebben we een heel nieuw waardensysteem. Het spreekt voor zich dat deze ontwikkeling ondenkbaar was geweest zonder de fundamentele heroriëntatie die zich in onze tijd heeft voltrokken met betrekking tot de culturele waarde van het kind.
Wat de culturele overwinning van het kind in gang heeft gezet, is net als bij elke ingrijpende omwenteling van een waardensysteem moeilijk te traceren, maar een factor die bijdraagt aan de instandhouding van het huidige systeem is dat mensen nu een stuk eerlijker door het leven kunnen. Voorheen werden volwassenen nogal eens gedwongen in een illusie te leven. Er waren volwassenen die als kind gelukkig waren geweest, zij brachten hun verdere leven door met het najagen van de eerlijkheid en de verwondering die ze zo misten. En er waren volwassenen die zeiden dat hun jeugd pijnlijk was en door eenzaamheid getekend, ook zij gingen gaandeweg steeds meer terugverlangen naar hun kinderjaren, de periode waarin ze naar eigen zeggen het meest puur hadden geleden. Nu hoeft men nooit meer rond te lopen met een onvervuld verlangen naar de kindertijd, en wel omdat we altijd kind kunnen blijven.