CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



De Pen

De geschiedenis van toekomstverwachtingen en de toekomst van klimaatbeleid

Tom Kayzel


Dit nummer levert Tom Kayzel een bijdrage aan De Pen. Hij doceert aan de UvA en is daar ook recentelijk gepromoveerd. Voor Cimedart schreef hij een stuk over zijn onderzoeksinteresses.

Toekomstverwachtingen spelen een centrale rol in de economische theorie. De economische wetenschappen stellen dat actoren hun beslissingen in het heden laten afhangen van verwachtingen over de toekomst. In een kapitalistisch systeem betekent dit dat de ondernemer zijn besluit tot investeringen laat afhangen van het verwachte rendement in de toekomst. Voor de consument betekent dit dat aankopen ook afhankelijk zijn van een toekomstig inkomen of dat het afsluiten van een hypotheek voor een huis afhankelijk is van arbeidsrelaties op lange termijn. 

Tegelijkertijd hebben we ook een politieke toekomstverwachting. Progressieven hopen op een verbetering van de samenleving en een gedeelde toekomstverwachting maakt collectieve actie die een verbetering kan bewerkstelligen mogelijk. Aan de andere kant van het politieke spectrum trachten conservatieven de te verwachte negatieve gevolgen van de moderne samenleving te verzachten door gemeenschapszin te stimuleren.

Mijn filosofisch onderzoek stelt de vraag hoe men verwachtingen over de toekomst formuleert, op basis van welke hoop en informatie, zowel in de sfeer van het politieke als de economie. Wat mij bijzonder interesseert (zowel in mijn recent afgeronde promotie als mijn vervolgonderzoek, waarvan ik hier een kort overzicht zal geven) is de relatie tussen een economische en een politieke toekomstverwachting. Deze twee zijn vaak met elkaar in conflict. Bijvoorbeeld, economisch gezien leek een investering in een nieuwe stal voor een boer een goed idee, maar die verwachting wordt ongedaan gemaakt wanneer de overheid besluit dat de veestapel drastisch moet inkrimpen. Economische verwachtingen veronderstellen een zekere stabiliteit van politieke en economische instituten, terwijl politieke verwachtingen vaak van een meer radicale omwenteling uitgaan. 

Op het eerste gezicht lijken de economische wetenschappen zich enkel te bekommeren om de stabiele toekomstverwachting van economische actoren. Dit wordt economen ook vaak verweten. Hun modellen bevatten de onrealistische assumptie dat hoe het gros van economische instituten heden ten dage functioneren hetzelfde blijft—de ceteris paribus aanname. In mijn onderzoek probeer ik echter aan te tonen dat politieke toekomstverwachtingen wel degelijk een belangrijke rol spelen in de economie. Wellicht minder op theoretisch niveau, maar des te meer in de economie als een beleidsrelevante praktijk, en in het bijzonder in de persoonlijke en politieke invloed van de economisch expert. 

Mijn onderzoek is te begrijpen als een klassiek wetenschapsfilosofisch onderzoek: ik probeer de fundamenten van economische wetenschappen bloot te leggen, en daarbij te laten zien dat de theoretisering van de economische actor niet enkel gegrond is in een economische antropologie, maar ook een politieke dimensie heeft. Wat mijn onderzoek doet afwijken van het klassieke beeld van wetenschapsfilosofie is dat ik niet zozeer focus op theorievorming, methode, of rechtvaardiging van kennis, maar op de praktijk van expertise. 

Niet geheel ongebruikelijk voor wetenschapsfilosofie, kies ik daarbij een historische benadering. Begrijpen hoe de economische wetenschappen zich ontwikkeld hebben, werpt licht op de aard van de hedendaagse economische praktijk. Om te begrijpen hoe politieke verwachtingen een rol spelen in moderne economische wetenschap, is het daarom zinnig naar de historische voorloper van de hedendaagse economie te kijken, politieke economie. 

Dat economie niet alleen te maken heeft met toekomstverwachtingen die van stabiele politieke instituten uitgaan, werd voor het eerst geformuleerd aan het eind van de 18e eeuw door denkers als Adam Ferguson en abbé Sieyès. In hun werk komt de gedachte naar voren dat de toename van commerciële activiteiten wel eens de sociale orde zou kunnen ondermijnen. Ferguson vreesde dat met arbeidsdeling gemeenschapszin zou verdwijnen; statusangst zou burgers in een relatief welvarende samenleving in de handen van autoritaire leiders drijven. Sieyès stelde een radicale oplossing voor: een complete reorganisatie van de sociale hiërarchie. De term sociologie, gemunt door Sieyès, was de wetenschap van deze reorganisatie. De radicale politieke toekomstverwachting volgde voor deze verlichtingsdenkers direct uit de economische toekomstverwachting.

De politiek economen van de 19e eeuw waren minder happig op revolutie. Het progressieve deel van de politiek economen, zoals de volgelingen van David Ricardo, probeerde een middenweg te vinden tussen de radicale verwachting van revolutie en de gematigde verwachting van economische stabiliteit. De oplossing was wat Geoff Man (naar een suggestie van Michel Foucault), een liberal mode of governance noemt. Dit laat zich het beste samenvatten als hervormingen die de negatieve effecten van het kapitalisme zouden kunnen beteugelen. Hervormingen, dus, ten dienste van de status quo. Of zoals Don Fabrizio Corbera, het in Tomasi di Lampedusa’s De tijgerkat (1958) stelt: ‘Alles moet veranderen opdat alles hetzelfde blijft’. De vrees voor revolutie introduceerde onder politiek economen een geheel nieuw conceptenapparaat rondom de termen economische ontwikkeling, economische crisis, en laagconjunctuur. Voorts vonden de voorstellen voor sociale hervormingen van politiek economen aftrek bij regeringen en politici die bekommerd waren om de ‘sociale kwestie’. Zodoende vonden de politiek economen zich opnieuw uit als moderne economische experts. 

Wat valt er filosofisch te leren uit deze korte geschiedenis van toekomstverwachtingen?  Door politieke verwachtingen in politieke economie te onderzoeken, worden (niet geheel verrassend) de liberale wortels en anti-revolutionaire aard van de moderne economie blootgelegd. Politieke economie was in sterke mate gemotiveerd om revoluties te voorkomen. Bovendien geeft deze diepe verstrengeling van politieke toekomstverwachtingen met economie inzicht in de rol die economen spelen in hedendaagse maatschappelijke discussies, zoals rondom klimaatverandering.      

Sinds de jaren ’80 hebben economen ingezien dat klimaatverandering vaak niet voorkomt in de economische toekomstverwachtingen van individuele actoren. Dat terwijl klimaatverandering de stabiele politieke en economische instituties sterk kunnen ondermijnen (bijvoorbeeld door de verwachting van mislukte oogsten of het stijgende zeeniveau). In die zin wordt klimaatverandering op dezelfde wijze geconceptualiseerd als de vrees voor de teloorgang van de sociale orde door de effecten van het kapitalisme, zoals in het werk van Ferguson. Klimaatverandering is een gevaarlijk neveneffect van kapitalisme die de kapitalistische orde bedreigt. Maar waar politiek economen uit de 19e eeuw politieke hervorming voorstelden om deze teloorgang te voorkomen, blijft een soortgelijke roep tot een sterke hervormingsagenda achterwege bij hedendaagse economen. 

De dominante methode om de verwachting van klimaatcatastrofes een plek te geven in economie is door de zogenaamde externaliteiten van de markt te internaliseren. Dat wil zeggen, klimaatverandering is extern aan de markt en de kosten die daarmee verbonden zijn worden niet verdisconteerd in de marktprijzen. Door bijvoorbeeld carbon pricing zouden deze kosten ook zichtbaar kunnen worden voor investeerders en consumenten, en kunnen deze meegenomen worden in de economische toekomstverwachting. In deze voorstelling van zaken is de markt uiteindelijk de oplossing voor de problemen die de markt zelf creëert. Met andere woorden, de politieke verwachting wordt ondergebracht in de economische verwachting.  

Wat daarbij ontbreekt is een angst of zorg van economen voor het voortbestaan van de sociale orde. Klimaatverandering treft arme landen het zwaarst; miljoenen mensen dreigen ontheemd te worden en zullen op de vlucht slaan. Dit zou een sterke bedreiging voor de sociale orde impliceren. Daarom stellen meer radicale critici, zoals Jason Hickel, dat succesvol klimaatbeleid enkel hand in hand kan gaan met sociale hervormingen. Hoewel contemporaine economen de afkeer tegen revolutie met hun 19e-eeuwse voorgangers delen, lijkt het gevaar van een instabiele sociale orde voor hen geen vraagstuk. Voor de hedendaagse economie is de sociale kwestie losgekoppeld van het voortbestaan van de economische instituties. Als gevolg mist de klimaat-economie een sociale hervormingsagenda. De hedendaagse positie van de economische expert in het politieke bestel vindt zijn oorsprong in sociale hervormingen. Hierdoor werpt de absentie van de sociale hervormingsagenda moeilijke vragen op voor de aard en autoriteit van de hedendaagse economisch expert.