CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Brief voor Victor Kal

De dansende ster

Joris J. Roelofs


Ik schrijf deze open brief naar aanleiding van het recente emeritus-besluit. Aangezien dit voornemen ook Victor Kal treft en ik mij zijn colleges levendig kan herinneren, wil ik in wat volgt de relevantie van zijn colleges aantonen. Hoewel die relevantie zich onmogelijk in een enkele brief laat samenvatten, poog ik toch een tipje van de sluier te lichten en te laten zien waarom zijn filosofie vernieuwing niet in de weg staat, en waarom zij zich juist leent voor diversiteit.

In zijn colleges over Plato verwees Victor naar een verhaaltje uit de Theaetetus over de filosoof Thales, die tijdens een wandeling de sterrenhemel bestudeert, in een put valt en door een dienstmeisje wordt uitgelachen. ‘Zo’n vurige ijver om te weten wat er in de hemel omgaat dat hij niet kon zien wat er vlak voor zijn voeten lag!’, schrijft Plato. ‘Deze spot kun je richten tot iedereen die zich met filosofie bezighoudt.’ Victor neemt deze ironie en zelfspot van Plato over, door zowel de rol van het lachende dienstmeisje als van de ernstige filosoof aan te nemen.

Victor laat de kracht van verhalen zien: Abraham en Isaak, Jozef en de farao, Nietzsches Zarathustra, Kafka’s ‘onderzoekingen van een hond’ en Kierkegaards verhalen over angst en vrijheid. Stuk voor stuk verhalen die vragen oproepen en verbeelding en verwondering stimuleren – verhalen die we zowel kunnen verbinden met actuele, maatschappelijke thema’s, als met de verschillende domeinen uit het alledaagse leven.

Één ding is mij uit Victors colleges bijzonder goed bijgebleven: zijn fascinatie voor het thema van de dans in het werk van Nietzsche – de lichtvoetige koorddanser, het dansen aan de ‘voeten van het toeval’, de ‘dansbodem voor goddelijke toevallen’ en het ‘baren van een dansende ster’. De dans-metafoor heeft iets religieus, spiritueels en existentieels. Wie het waagt om te dansen verlaat tijdelijk alles wat hem (haar) houvast geeft; als een vrijgeest zweeft de danser eventjes over de al-te menselijke conventies en heersende moraal en probeert er vanuit een kritische distantie naar te kijken. Daarbij zal hij uiteindelijk wel weer met beide voeten op de grond moeten belanden. Hij neemt dan ook niet voorgoed afscheid van de samenleving en de conventies zoals ze nu eenmaal gegroeid zijn, maar probeert zijn vrijheid te bewaren door er vooral niet klakkeloos mee samen te vallen. Deze dans-metafoor gaat ook op in de improviserende kunsten, waarbij de improvisator zich constant probeert te bevrijden van de ingevulde kaders (akkoorden, danspassen, de maat), zonder die kaders volledig te verlaten.

Volgens Victor kan de filosofie nooit voorschrijven hoe we precies moeten leven. Wel kan zij beschrijven hoe we als mens altijd al in een voor ons ingevulde en vertrouwde wereld (samen)leven, en hoe we binnen die wereld alsnog onze vrijheid en individualiteit kunnen herwinnen. Ook kan de filosofie laten zien hoe we elkaar als vrij mens kunnen benaderen. De grote kracht van Victors denken is zijn nadruk op deze vrijheid en openheid die het mens-zijn kenmerkt. Het ‘oningevulde’, de ‘open ruimte’, de ‘open toekomst’, de ‘eigenste Mogelijkheid’, stuk voor stuk zijn het termen die tijdens Victors colleges steeds terugkomen. Aan de hand van filosofen als Kierkegaard, Heidegger, Nietzsche, Plato en Kant benadrukt Victor altijd dat de mens met niets, ook niet met zichzelf, volledig samenvalt, dat de mens nooit te reduceren is tot een ding is met vooraf bepaalde eigenschappen. De mens is niet, maar existeert. Wanneer we over iemand zeggen ‘ah, hij is er zo eentje’, dan behandelen we hem als een afgerond eindproduct in plaats van als vrij mens wiens identiteit immer in wording is. Ons oordeel over wat iemand in essentie is schiet dan ook per definitie te kort.

Ook benadrukt Victor dat de liberale democratie een open ruimte waarborgt, waarbinnen de mens zelf zijn morele kompas zal moeten ontwikkelen. Deze stelling roept vragen op die, ten tijde van gedragscodes en morele ‘correctheid’ opnieuw urgent zijn: In hoeverre kan het goede van bovenaf worden afgedwongen? Betekent moraliteit hetzelfde als correctheid, en zo ja: wie beschikt er over de morele autoriteit voor correct beleid? En als God dood is, wie heeft De Waarheid dan in pacht? In naam van wie kan het goede worden afgedwongen? Zijn we misschien toch op zoek naar godsvervanging, naar een absolute moraal en waarheid, maar dan zonder God? Wellicht kan een religieuze benadering ons juist helpen in te zien dat enige nederigheid op zijn plaats is, dat de vraag wat het Goede en Ware is voor de eindige, feilbare mens te hoog gegrepen is, en dat we enkel door middel van de vrije uitwisseling van menselijke ideeën en theorieën verder kunnen komen. Het ‘weten niet te weten’, zonder theorieënhater te worden.

Het is maar een kleine greep uit een weelde van inspirerende herinneringen aan de colleges die ik, als toehoorder, heb mogen bijwonen, en die nog altijd deze vragen bij mij blijven oproepen. Victor hoeft formeel gezien niets meer voor de universiteit te doen, en toch wenst hij zijn wijsheid aan studenten te blijven schenken. Die hartstochtelijke toewijding is een gift die met zoveel mogelijk dankbaarheid zou moeten worden ontvangen. Dat Victor inmiddels op leeftijd is zou juist moeten pleiten voor het bewaken van de kennisuitwisseling en dialoog die hij nu al zo lang mogelijk heeft gemaakt – een dialoog die heen en weer danst tussen docent, student, de westerse filosofische traditie, en de religie.

Iemand als Victor stimuleert vernieuwing, door zijn unieke perspectief op de filosofie te verenigen met een juveniele nieuwsgierigheid naar de uiteenlopende perspectieven van zijn studenten. Met zijn onschatbare filosofische kennis, zijn liefdevolle maar kritische blik op religie, zijn waarschuwingen voor fundamentalisme, conformisme en demagogie, en zijn pleidooi voor een pluriforme samenleving, neemt Victor een bevrijdende rol in. Hij stimuleert studenten hun eigen kritische blik te ontwikkelen, parallellen te trekken naar andere filosofen of naar hun eigen leven, om zo op zoek te gaan naar de tot dan toe onbegane wandelpaden van hun geest.

En daarmee leent het denken en onderwijzen van Victor zich voor een brede diversiteit aan opvattingen. De filosofische dialoog en ideeënstrijd die Victor nu al mogelijk heeft gemaakt, zal juist worden verrijkt door de combinatie met andere docenten, wiens benadering van de filosofie wellicht niet strookt met die van Victor. Met het aantrekken van een zo groot mogelijke diversiteit aan studenten zal die dialoog verder aan meerstemmigheid toenemen, waardoor deze zichzelf voortdurend kan vernieuwen en tot onvoorziene inzichten kan leiden. Of een student zich nu interesseert voor het verband tussen het existentialistische feminisme van Simone de Beauvoir en Heideggers denken, of voor het verband tussen de burgerrechtenbeweging, Martin Luther King en Martin Buber, in beide gevallen zal hij dankbaar gebruik kunnen maken van de kennis van Victor. Hetzelfde geldt voor een islamitische, joodse of christelijke student die zich interesseert voor het verschil tussen religieus fundamentalisme en religie als zodanig, voor een Wagner-fan die de invloed van Wagner op Nietzsches werk wil onderzoeken, of voor een student die jazzimprovisatie aan Heidegger wil koppelen. Zo kunnen Victors colleges een onschatbare bijdrage leveren aan een diversiteit van perspectieven, die de motor vormt voor waarheidsvinding en ruimdenkendheid – een diversiteit die nog genoeg chaos in zichzelf heeft om nieuwe dansende sterren te baren.