CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Betoog

De democratisering van de afdeling

Michiel van Leezenberg


Op het moment dat ik dit schrijf staat het nieuwe academische jaar voor de deur. De coronabeperkingen van het afgelopen jaar zijn grotendeels opgeheven, en hopelijk kunnen we weer naar min of meer normaal onderwijs terugkeren. Ik heb het gemist.

Alle reden dus om de blik op de toekomst te richten, van het heden te genieten, en de ellende van het afgelopen jaar zo snel mogelijk achter ons te laten. Toch is er één recente kwestie waar ik me opnieuw over wil buigen: de heisa die afgelopen voorjaar is ontstaan rond het voornemen om gepensioneerde medewerkers van de afdeling wijsbegeerte niet langer toe te staan college te geven.

Je kunt je afvragen waarom. Moeten we niet gewoon verder? En hebben we geen urgentere problemen, zoals het welzijn van docenten en studenten in de nasleep van de lockdown, of de schrijnende werkomstandigheden van tijdelijke medewerkers, om er maar een paar te noemen? Maar volgens mij speelt hier ook een belangrijkere en principiëlere kwestie. Om die zichtbaar te maken is een blik op het verdere verleden noodzakelijk. In de nasleep van de protesten en de Maagdenhuisbezetting van 2016, waarin studenten en docenten van filosofie een belangrijke rol hadden gespeeld, is op onze afdeling voorjaar 2017 een democratiseringsplan gepresenteerd, en voor zover ik me kan herinneren ook aangenomen. Daarin staat onder meer:

   De afdelingsvergadering is het primaire
   platform voor de afdeling om bijeen te komen om te
   bepalen wat de ‘wil’ van afdeling is aangaande het
   beleid. De besluiten van de vergadering
   representeren daarmee de ‘wil’ van de
   afdeling als geheel… Door het hebbenvan een
   afdelingsvergadering, ‘constitueren’ de
   deelnemers zichzelf als de democratische
   gemeenschap die de afdeling heet… De
   beslissingen genomen door de
   afdelingsvergadering zijn in principe bindend.


Een ander, hiermee samenhangend deel van deze democratisering was de afschaffing van het zogeheten ‘hooglerarenberaad’, omdat dat volgens velen een te smalle basis had voor besluiten die de hele afdeling aangaan.

Vervolgens is in 2019 een discussie op gang gekomen over sociale veiligheid op de afdeling. Die discussie probeerde het hoofd te bieden, niet alleen aan mogelijke intimidatie van studenten op grond van geslacht, seksuele voorkeur of etnische of religieuze achtergrond, maar vooral ook aan mogelijke intimidatie van medewerkers en machtsmisbruik door leidinggevenden. 

Voorjaar 2021 leek echter dit streven naar democratisering en sociale veiligheid uit het oog verloren, of – nog erger – in zijn tegendeel omgeslagen. Inmiddels is volstrekt duidelijk dat het geplande verbod op onderwijs door gepensioneerde medewerkers een interne, van bovenaf opgelegde beslissing is geweest. Anders dan ons is voorgespiegeld, berust het evenmin op officieel beleid van het college van bestuur als op een oekaze van de decaan: het initiatief ervoor lag geheel bij de leidinggevenden van onze afdeling. Dat bleek ook duidelijk tijdens de diverse afdelingsvergaderingen die eraan zijn gewijd. Afgezien van één anoniem A4’tje van P&O is er geen enkel document aangeleverd waaruit blijkt dat het hier om een harde eis van hogere machten ging. Integendeel: zelfs toen onze hoogleraren de decaan nadrukkelijk om een duidelijke uitspraak verzochten, kwam die niet verder dan een lauw 'ik wens de afdeling succes met haar besluitvorming.' 

Anders gezegd: er was domweg geen externe dwang om het onderwijs door gepensioneerden te beëindigen. Als de politieke wil op de afdeling er was geweest om het voort te laten bestaan, had dat dus gewoon gekund. Maar juist die politieke wil ontbrak, althans bij onze leidinggevenden. Zoals één hoogleraar het onomwonden zei: 'Ook al zou het kunnen – we willen het niet.' 

Dat is natuurlijk hun goed recht. Dat ze daarbij geen verdere argumenten voor hun onwil geven is ook hun goed recht, al is het wel merkwaardig in een afdeling die het theoretiseren over machtsvrije communicatie en over de dwang van het betere argument hoog in het vaandel heeft. Opmerkelijk is echter wel de eensgezindheid van de hoogleraren in dezen, en hun gezamenlijke optreden naar zowel de afdeling als de decaan toe. En ronduit problematisch is de stilzwijgende aanname dat de wil van de hoogleraren ook wet is. 

Dit alles is met name merkwaardig, opmerkelijk en problematisch in het licht van de maatregelen van de afgelopen jaren. De democratisering lijkt teruggedraaid: inspraak heeft plaatsgemaakt voor besluiten van bovenaf. Maar ook de zorg om sociale veiligheid lijkt te zijn verworden tot een manier om kritiek op leidinggevenden de mond te snoeren. Zo was tijdens een afdelingsvergadering over de snel geëscaleerde kwestie besloten om een gezamenlijke verklaring over deze affaire naar buiten te brengen. In de eerstvolgende vergadering schoof een leidinggevende dit besluit terzijde als ‘ondemocratisch’, en zelfs – geloof het of niet – als een vorm van ‘sociale intimidatie’. 

Dat is natuurlijk de omgekeerde wereld. Het maakt echter wel duidelijk wat volgens mij het onderliggende probleem is: anno 2021 lijkt het democratiseringsplan van 2017 een dode letter, en lijkt het hooglerarenberaad, dat de facto in 2017 was afgeschaft, in ere hersteld in all but name. De grote vraag is nu wanneer, waarom, en met welk mandaat dit allemaal is gedaan. Volgens mij is het hoog tijd om opnieuw naar het plan van 2017 te kijken, en te vragen hoeveel ervan is verwerkelijkt, waar het misschien uit het oog is verloren, en hoe het nieuw leven kan worden ingeblazen. Onze afdeling verdient het; de docenten en studenten, van wie velen zich sinds jaar en dag hebben ingezet voor inspraak en besluitvorming op brede basis, ook.