CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Brief voor Martin Stokhof

Kalmte en vrolijke wetenschap

Anabel van Toledo


Ooit overtuigde een medestudent mij ervan om me in te schrijven voor het vak Wittgenstein on Ethics and Aesthetics. ‘Dit’, zo drukte hij me op het hart, ‘is het beste vak wat er op de UvA gegeven zal worden. Martin Stokhof is een meester.’ Hij was zo onder de indruk dat hij nog overwoog om alleen vanwege van Stokhof de master filosofie te volgen, maar daar kwam toch iets tussen. Voor mij kwam er niks tussen. Ik deed de master al, dus ik had weinig excuus. Ook het feit dat ik nog geen enkele ervaring had met Wittgenstein, of met logica überhaupt, leek mij een groter probleem dan hem. ‘Dan ga je het maar leren’, lachte hij.  

Door mijn vermeende gebrek aan basiskennis begaf ik mij enigszins schoorvoetend naar het eerste college, dat ook nog eens voor de helft gevuld was met bèta-studenten. Iedere keer kwamen die oververhit en net te laat vanuit Sciencepark gefietst, want Stokhofs faam reikt voorbij de afdeling filosofie.   

Dat de moed me niet in de schoenen zonk, kwam door Stokhof die kalm het overvolle lokaal in keek. Later realiseerde ik mij dat dergelijke kalmte één van de grootste en misschien ook onderschatte kwaliteiten is die een filosoof kan bezitten in het huidige academische klimaat. Toen voelde het vooral als een persoonlijke geruststelling.

Ik zou willen schrijven dat Stokhof de beste docent is die ik heb gehad. Ik weet niet zeker of dat waar is, zoiets is toch moeilijk in te schatten, maar ik heb het mijzelf herhaaldelijk horen zeggen. Nog niet in de laatste plaats omdat hij zelf veel plezier leek te hebben in zijn colleges, en plezier werkt toch aanstekelijk. Bovendien ben ik het met Nietzsche eens en geloof ik in het huwelijk tussen de vreugde en de wetenschap. Tijdens zijn colleges kwam Stokhof me voor als de belichaming van de vrolijke wetenschapper. Deze soort is schaars, en dreigt met het emeritus-besluit nog schaarser te worden.

Dat deze groep zeldzaam is, kunnen we de niet-gepensioneerde filosofen zelf natuurlijk moeilijk verwijten. In de huidige academische wereld is er immers weinig tijd voor vreugde. Daarnaast zijn korte aanstellingen, hoge werkdruk en moordende concurrentie ook niet bepaald grappig. Of nou ja, er is één iemand die nog lacht. Misschien wordt de vrolijke wetenschapper langzaam vervangen door de vrolijke ondernemer. Maar wat is zijn vreugde, zonder wetenschap, nog waard? De lach van het kapitalisme is een kortstondige lach. En bovendien is zij grillig.

Stokhofs lach is nooit kortstondig. Hij begrijpt dat het succes van de universiteit niet wordt bepaald door omzet en hoge studentenaantallen, maar door kwaliteit en belangstelling voor de studenten. Zijn vak – van twee avonden per week – was intensief (wetenschap kan weliswaar vrolijk zijn, maar niet onbekommerd) en met veel elan. Door zijn kalme vriendelijkheid werkt het feit dat hij een vooraanstaande Wittgenstein-kenner is eerder aanmoedigend dan intimiderend. Ook dat is een zeldzaamheid. Bovendien heeft Stokhof de gave om de meest ingewikkelde filosofie behapbaar te maken. Elke lezer van Taal en Betekenis zal het met me eens zijn.

Als de UvA deze docenten de deur wijst, vraag ik mij af of zij nog wel begrijpt wat het betekent om een universiteit te zijn. Wat is er gebeurd met het huwelijk tussen de vreugde en de wetenschap? En, los van de juridische rompslomp, wat voor een academische gemeenschap willen wij vormen? Wat is goed voor de studenten? Hoe beschermen we de kwaliteit van het onderwijs? Het is moeilijk voor te stellen dat Stokhof geen onderdeel kan zijn van het antwoord op deze vragen.