CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Winnaar Drift essaywedstrijd

Fenomenologie van de moshpit

Wout Nordbeck


De muziek zwelt aan. Instinctief herkent de meute dat de verlossende climax bijna is bereikt. De kring neemt toe in grootte, nog even volhouden. Als een kleuterklas die staat te wachten op de opening van het zwembad, staat deze groep concertgangers te dringen om zich zo, tijdens de aanvang van het refrein, in de kring te storten. Daarbinnen zullen ze als een kudde jonge dieren tegen de ander aan beuken, over elkaar heen tuimelen, sjorren, dauwen en rondtollen. De doffe klappen van op elkaar botsende lichamen worden overstemd door de snoeiharde muziek die dit spektakel begeleid. Het zou een beangstigende ervaring moeten zijn, deelname aan deze wilde draaimolen van zwetende lichamen die op elkaar klappen. Maar er zijn genoeg aanwijzingen die het tegendeel bewijzen. Het enthousiasme waarmee dit ritueel wordt voorbereid, het beeld van de gestruikelde figuur die gelijk omhoog wordt getrokken door een meervoud aan handen, en de gelukzalige glimlach op het gezicht van iedere deelnemer. Als deelnemer aan dit spektakel ben je altijd deel van een collectief, de individuele moshpit kan niet bestaan. 

Eenieder die ooit heeft deelgenomen aan een moshpit weet dat deze dans zo veel meer is dan de som van al haar delen. Om tot een beter begrip te komen van de aantrekkingskracht van de moshpit dienen we te kijken naar Maurice Merleau-Ponty’s notie van het ‘fenomenologische veld’. De Franse intellectueel is een van de belangrijkste naoorlogse vertegenwoordigers van het existentialisme en de fenomenologie en is daarmee bij uitstrek geschikt als filosofische gids voor dit onderzoek.

In zijn werk Fenomenologie van de waarneming (1945) stelt Merleau-Ponty dat onze waarneming niet het beschouwen van een stroom losstaande, individuele impressies is. Het vindt daarentegen altijd plaats tegen de achtergrond van onze eerdere observaties, ervaringen en gedachtes. Wanneer wij een schilderij bekijken zien we niet eerst de kleuren, dan de vormen en strepen die het penseel heeft gemaakt om vervolgens de associaties en gevoelens over ons heen te laten spoelen. Al dit nemen wij simultaan in ons op. We kunnen de individuele aspecten van de wereld buiten ons niet los van elkaar ervaren, maar altijd alleen tegen de achtergrond van het fenomenologische veld dat het betekenisvol voor ons maakt. Ook in de moshpit wordt dit duidelijk. De ellenboog in mijn rug, de luide muziek, de met bier bezaaide, plakkerige grond, het zweet op mijn voorhoofd en het collectieve meezingen ervaar ik niet los van elkaar, maar smelt samen tot een fenomenologisch veld dat mij overvalt en meevoert.

Laten we nu een pas achteruitzetten en duidelijk maken hoe het überhaupt mogelijk is dat wij zo’n fenomenologisch veld kunnen ervaren. Volgens Merleau-Ponty zijn wij altijd een belichaamd subject, elke waarneming die wij ervaren komt voort uit het feit dat wij een lichaam bezitten, een lichaam zijn. Dit lichaam ankert ons in de wereld omdat het van de wereld is. Het geeft ons een uniek perspectief vanuit waar wij de objectieve werkelijkheid waarnemen, beschouwen en ervaren. Tegelijkertijd is dit het enige perspectief dat we kunnen hebben, we kunnen niet uit ons lichaam stappen, we zijn er altijd in gevangen. Kort gezegd is ons lichaam “het voertuig van het ‘naar de wereld zijn’, en een lichaam hebben betekend voor een levend wezen, zich in een bepaald milieu voegen, in zekere projecten opgaan en er voortdurend in betrokken zijn”.

Als we piano spelen, een ui snijden, moshen of op welke manier dan ook betrokken zijn met de wereld, weten we precies waar onze handen zich bevinden ten opzichte van de rest van ons lichaam omdat ons lichaam ons ongedeeld tot onze beschikking staat door het lichaamsschema dat haar helemaal omvat. Zoals je door oefening een instrument je eigen maakt gebeurt dit ook met ons lichaam. Het knullige strompelen van een kind dat leert lopen zal uiteindelijk veranderen in een serie zelfverzekerde danspassen. De grenzen van dit lichaamsschema, van ons lichaam, worden constant geconfronteerd met de wereld die buiten haar ligt. Door de interactie met die buitenwereld aan te gaan leren we haar beter kennen; “bewustzijn is bij de dingen zijn door tussenkomst van het lichaam”. Zo hoeft een geoefend pianospeler niet te kijken naar haar handen wanneer ze speelt, haar lichaam is door deze vele confrontaties versmolten met het externe object, ze heeft de piano ‘in de vingers’. Dit verklaart ook de verbazingwekkend lage hoeveelheid verwondingen die ontstaan in de moshpit; ook al lijkt het een ongecontroleerde, krioelende massa van rondslaande ledematen, de dansers zijn constant op de hoogte van hoe hun lichaam zich verhoudt tot hun danspartners. Deze verworven ‘gewoontes’ kunnen worden gezien als de motorische verwerving van een nieuwe betekenis. De piano of onze danspartner is niet langer een anoniem object in de ruimte, in ons fenomenologisch veld is zij een potentieel gereedschap geworden, een verlengstuk van ons lichaam.

Zoals ik eerder stelde kunnen we de wereld enkel en alleen ervaren vanuit ons eigen lichaam waar we op geen enkele manier uit kunnen ontsnappen. Tegelijkertijd kunnen we ons lichaam wel aanpassen en vergroten doormiddel van het leren van gewoontes die ervoor zorgen dat we externe objecten ons eigen maken. Wat nou als we het moshen gaan zien als het aanleren van zo’n gewoonte. Zit de aantrekkingskracht van de moshpit er niet in dat wij, wellicht onbewust, hopen dat als we maar goed genoeg worden in het over elkaar heen tuimelen en het tegen elkaar aan knallen er plots iets onmogelijks gebeurt. Tollen we daar in die moshpit, op de maat, uit de pas, om elkaar heen in de hoop dat bij de volgende klap mijn lichaamsschema plots ook een ander tollend lichaam omvat en ik verlost ben uit mijn eigen eeuwige lichamelijkheid. De aantrekkingskracht van de moshpit zit gevangen in de potentie om het eigen lichaam te ontstijgen in de overweldigende collisie met de lichamelijkheid van de ander. Om meer te zijn dan een lichaam, terwijl je bij elke botsing geconfronteerd wordt met het zijn van enkel een lichaam.

1. Merleau-Ponty, M. (2009). Fenomenologie van de waarneming. Uitgeverij Boom. Pagina 141.
2. Idem. Pagina 204.