CIMEDART
Tijdschrift voor filosofie
sinds 1969



Essay

Mijn schizofrene ik

Sanne van der Marck


Wie ben ik? Ik weet hoe ik eruit zie, ik herken mijzelf immers op foto’s, en ook als ik in de spiegel kijk weet ik dat ik dat ben. Maar wie ik daadwerkelijk ben, gaat natuurlijk dieper dan alleen herkenning van het uiterlijk. Wordt mijn ‘ik’ niet eerder bepaald door mijn beslissingen en mijn gedrag? Ik kan mij moeilijk aan het gevoel onttrekken dat ik dat doe, en niet iemand anders. Wie is dan deze ‘ik’?

Het ‘ik’ dat ik ervaar, voelt stabiel. Intuïtief zou ik zeggen dat hetgeen dat mij mij maakt een constante factor is. Als zevenjarig meisje was ik tenslotte net zo zeer Sanne als nu, ondanks het feit dat ik er niet meer hetzelfde uitzie. Om deze reden koppelde John Locke onze ervaring van het ‘ik’ los van het fysieke lichaam. Hij stelde dat het ‘ik’ niet afhankelijk is van ons uiterlijk, maar van ons geheugen en ons bewustzijn.

Op Locke’s theorie is veel kritiek geweest. Zo merkte Thomas Reid op dat een persoon nooit alles onthoudt wat er in zijn leven gebeurt. Als het ‘ik’ afhankelijk is van het geheugen, zou dat dan betekenen dat vergeten gebeurtenissen niet door het huidige ‘ik’ beleefd waren, maar door een ander ‘ik’? Reid dacht van niet, en stelde om die reden dat het ‘ik’ niet gelijk kon zijn aan het geheugen. Maar het idee van John Locke is niet geheel verdwenen. Een aangepaste versie van zijn filosofie wordt in de psychologie psychological continuity genoemd: een persoon kan door de tijd heen als dezelfde persoon geïdentificeerd worden omdat er mentale faculteiten zijn die onveranderlijk blijven.

Filosoof Harry Chalklin legt uit dat een dergelijke verklaring van het ‘ik’ intuïtief goed voelt en dat deze intuïtie niet geheel verrassend is. Hij stelt dat ons lichaam continu verandert – zo is mijn spiegelbeeld niet meer het zevenjarige meisje – maar door die veranderingen heen voelt het ‘ik’ relatief constant. Een simpel gedachte-experiment kan dit illustreren. Stel dat er een hersentransplantatie wordt uitgevoerd: de hersenen van persoon A worden getransplanteerd naar het lichaam van persoon B. Wie is het lichaam van persoon B? Is dat persoon B gebleven, of is dat persoon A met een nieuw lichaam? De kans is groot dat de tweede optie intuïtief juist voelt.

Toch trekt Elizabeth Anscombe, fascinerend genoeg, deze psychological continuity in twijfel. Ze vraagt:  

   How, even, could one justify the assumption, if it is an
   assumption, that there is just one thinking which is this
   thinking of this thought I am thinking, just one thinker? 
   How do I know that ‘I’ is not ten thinkers thinking in
   unison? Or perhaps not quite succeeding. That might
   account for the confusion of thought which I
   sometimes feel.
   
(Anscombe, The First Person, 1975)

Iets dat als een eenheid wordt ervaren hoeft volgens haar niet per se een eenheid te zijn. En ons gedrag en beslissingen volgen ook niet altijd logisch uit wie wij denken te zijn. Zo noem ik mijzelf een vegetariër, en zie ik dit als onderdeel van wie ik ben, maar eet ik toch af en toe vlees. In de psychologie wordt dit binnen de psychological multiplicity view verklaard: het ‘ik’ hier is polyfoon en bestaat uit interne dialogen tussen verschillende (en soms ook tegenstrijdige) intuïties, standpunten en overtuigingen. De ervaren eenheid van het ‘ik’ ontstaat doordat al die intuïties, standpunten en overtuigingen zich naar een bepaalde situatie hiërarchisch organiseren. Zo zal mijn standpunt dat vlees eten slecht is voor het klimaat zich dominant opstellen in een gezelschap vol vegetarische vrienden, maar is het standpunt dat vlees lekker is dominanter in een context waarin ik alleen ben. Het ‘ik’ heeft hier dus niet één ‘meester’, er is geen centrale leiding, maar het is een constante interne reorganisatie met context-afhankelijke ‘meesters’.

Ook Nietzsche verklaarde het ‘ik’ al op dezelfde wijze aan de hand van een analogie:

   People are no more singular selves than Great Britain
   is a singular people. The self and Britain, [Nietzsche]
   argues, may define themselves by certain agreed upon
   events (e.g. conquests in the case of Britain). Ultimately
   though, the individual and Britain are composed of
   disparate elements that cannot be combined at their
   root or synthesized.
   
(Paul Lysaker & John Lysaker, Narrative Structure in Psychosis, 2002)

Daarnaast suggereert Nietzsche ook dat de interne dialogen ontstaan door middel van interactie met de buitenwereld. Door in dialoog met anderen te gaan wordt het ‘ik’ alsmaar meer polyfoon en divers en kan het op steeds meer sociale situaties reageren. Was ik nooit in aanraking gekomen met andere vegetariërs, dan had ik dat standpunt nooit ontwikkeld en had ik nooit een interne dialoog kunnen hebben over het wel of niet eten van vlees.

Klinisch psycholoog Paul Lysaker en filosoof John Lysaker staan achter dit polyfone beeld van het ‘ik’ en suggereren dat bepaalde vormen van schizofrenie binnen de psychological multiplicity view verklaard kunnen worden. Met name de verklaring voor gedesorganiseerde schizofrene patiënten is interessant. Zo stellen Paul en John Lysaker dat de desorganisatie ontstaat zodra de mogelijkheid tot hiërarchisch organiseren wegvalt. Op dat moment wordt de hele kakofonie aan intuïties, overtuigingen en standpunten omarmd en wordt het ‘ik’ niet langer als geheel ervaren, maar juist voor wat het is: een polyfoon, schizofreen wezen.

Gek genoeg vind ik dat een troostende gedachte. Ik hoef niet één persoon te zijn. De schizofrene eigenschappen van het ‘ik’ zorgen er namelijk voor dat het ‘ik’ geen gegeven is, maar dat het altijd open staat voor veranderingen. Liever inconsequent dan vastgeroest.